Home

Gerechtshof Amsterdam, 17-06-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1736, 24/119

Gerechtshof Amsterdam, 17-06-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1736, 24/119

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
17 juni 2025
Datum publicatie
10 juli 2025
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2025:1736
Zaaknummer
24/119
Relevante informatie
Art. 3.111 Wet IB 2001, Art. 3.113 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

Eigen woning; sprake van één of twee woningen. Inkomsten uit tijdelijke verhuur eigen woning.

Uitspraak

kenmerk 24/119

17 juni 2025

uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 21 november 2023 in de zaak met kenmerk HAA 22/3554 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning en uit sparen en beleggen van € 50.745. Daarnaast is bij afzonderlijke beschikking € 539 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft daartegen hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en een nader stuk.

1.5.

Met instemming van partijen is een mondelinge behandeling achterwege gebleven. Hierna heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’):

“1. Eiser is sinds 27 juli 2007 eigenaar van de onroerende zaak gelegen aan de [straat] te [Z] (hierna: de woning).

2. De woning bestaat uit drie verdiepingen (souterrain, begane grond en eerste verdieping) en beschikt aan de buitenzijde over één toegangsdeur. De eerste verdieping van de woning is bereikbaar via een centrale opgang in de woning en beschikt (binnenshuis) over een eigen toegangsdeur.

3. Het souterrain en de begane grond van de woning werden in 2018 door eiser zelf bewoond. De eerste verdieping van de woning is in het jaar 2018 via [bedrijf] verhuurd aan toeristen. Deze verdieping beschikt over een eigen keuken, badkamer, woonkamer en slaapkamer. De afzonderlijke verhuurperiodes in 2018 besloegen telkens enkele dagen.

4. De woning is door de gemeente [Z] voor het belastingjaar 2018 aangemerkt als één woning met één WOZ-waarde. De drie verdiepingen van de woning behoren kadastraal tot dezelfde onroerende zaak. Er is binnen de woning geen sprake van gescheiden nutsvoorzieningen.

5. Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV 2018 van 18 november 2021 70% van de WOZ-waarde van de woning aangegeven in box 1 en (85% van) de overige 30% van de WOZ-waarde in box 3. In de aangifte zijn geen inkomsten uit tijdelijke verhuur van de eigen woning opgenomen.

6. Verweerder heeft met dagtekening 17 februari 2022 aan eiser de aanslag IB/PVV 2018 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.745. In de aanslag heeft verweerder – voor zover hier van belang – € 51.680 aan inkomsten uit tijdelijke verhuur van de eigen woning in aanmerking genomen.

7. Eiser heeft in de beroepsfase een huurovereenkomst met betrekking tot de periode van 15 november 2020 tot en met 14 november 2021, foto’s en een meetrapport overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat de eerste verdieping van de woning een zelfstandige woning is.”

2.2.

Het Hof gaat ook uit van de hiervoor vermelde feiten. Hieraan voegt het Hof toe dat in de akte van levering van 27 juli 2007 van de onderhavige onroerende zaak aan belanghebbende het volgende staat:

Het registergoed
het appartementsrecht dat recht geeft op het uitsluitend gebruik van de woning in het souterrain, de bel-etage en de eerste verdieping, plaatselijk bekend [postcode] [Z] [straat] , kadastraal bekend (…) bestaande uit het gebouw met ondergrond, erf en verder toebehoren aan de [straat] te [postcode] [Z] ”

3 Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is, evenals bij de rechtbank, in geschil of de aanslag IB/PVV 2018 naar het juiste bedrag is vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of het gehele gebouw voor belanghebbende eigen woning is en of terecht inkomsten uit tijdelijke verhuur van de eigen

woning in aanmerking zijn genomen (artikel 3.113 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001)).

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing