Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-05-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3483, 22/1064

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-05-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3483, 22/1064

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
21 mei 2024
Datum publicatie
31 mei 2024
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:3483
Formele relaties
Zaaknummer
22/1064
Relevante informatie
Art. 7:15 Awb

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Proceskostenvergoeding. Immateriële schadevergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

nummer BK-ARN 22/1064

uitspraakdatum: 21 mei 2024

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 april 2022, nummer LEE 21/466, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: aanslag IB/PVV 2016) opgelegd.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard, het bedrag aan uit te betalen heffingskorting vastgesteld op € 1.011 en bij beschikking belastingrente vergoed.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Voor de zitting heeft belanghebbende nadere stukken ingestuurd.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord drs. C.D. Bartelds, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam2] .

2 Vaststaande feiten

2.1.

De griffier van het Hof heeft bij brief van 13 januari 2023 de ontvangst bevestigd van de inkomens- en vermogensverklaring in verband met het beroep op betalingsonmacht griffierecht. Belanghebbende is vervolgens medegedeeld dat in onderhavige zaak vooralsnog wordt afgezien van het heffen van griffierecht. De griffier heeft belanghebbende erop gewezen dat de rechter die het beroep behandelt hierover definitief zal beslissen.

2.2.

Met dagtekening 15 januari 2016 is aan belanghebbende een voorlopige aanslag – teruggaaf van € 1.041 - IB/PVV 2016 opgelegd. De teruggaaf die belanghebbende heeft ontvangen was de uitbetaling van het maximum van de gecombineerde heffingskorting. Bij de bepaling van de hoogte van dit bedrag is rekening gehouden met een fiscaal partner en diens (verzamel)inkomen.

2.3.

Met dagtekening 22 december 2016 is aan belanghebbende een nadere voorlopige aanslag – teruggaaf € 611 - IB/PVV 2016 opgelegd. Ook bij de bepaling van de hoogte van dit bedrag is rekening gehouden met een fiscaal partner en diens (verzamel)inkomen.

2.4.

In de door belanghebbende op 31 augustus 2018 ingediende aangifte IB/PVV 2016 heeft belanghebbende geen melding gemaakt van een fiscaal partner. Belanghebbende heeft wel vermeld dat er geen sprake is van een huisgenoot of echtgenoot.

2.5.

Als gevolg van de ingediende aangifte is aan belanghebbende met dagtekening 19 oktober 2018 een voorlopige aanslag – te betalen € 611 exclusief belastingrente van € 34 - IB/PVV 2016 opgelegd gebaseerd op de gegevens uit de ingediende aangifte IB/PVV 2016.

2.6.

Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2016 met dagtekening 23 augustus 2019 is de Inspecteur niet afgeweken van de ingediende aangifte (zie 2.4.).

2.7.

Bij brief van 23 september 2019, ontvangen door de Inspecteur op 24 september 2019, heeft belanghebbende ‘pro forma’ bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslag IB/PVV 2016. Bij brief van 7 oktober 2019 is de ontvangst van het bezwaar door de Inspecteur bevestigd en is belanghebbende uitgenodigd vóór 4 november 2019 het ingediende bezwaarschrift te motiveren.

2.8.

Bij brief van 31 oktober 2019 waarin namens belanghebbende het bezwaar tegen de opgelegde aanslag IB/PVV 2016 nader is gemotiveerd, stelt belanghebbende dat er wel sprake is van een fiscaal partner.

2.9.

Bij brief van 13 februari 2020 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een ‘Vooraankondiging uitspraak op het bezwaarschrift’ verzonden. In deze brief is belanghebbende in de gelegenheid gesteld om gebruik te maken van haar recht om te worden gehoord. Belanghebbende wordt verzocht vóór 27 februari 2020 te reageren.

2.10.

Bij e-mailbericht van 26 februari 2020 heeft belanghebbende gereageerd op de ‘Vooraankondiging’ (zie 2.9.) en verzoekt zij om een hoorzitting te beleggen.

2.11.

Bij e-mailbericht van 2 maart 2020 heeft de Inspecteur een voorstel gedaan om de hoorzitting te plannen op 10 maart 2020.

2.12.

Bij e-mailbericht van 10 april 2020 heeft de Inspecteur belanghebbende gerappelleerd vanwege het uitblijven van een reactie op zijn e-mailbericht van 2 maart 2020. De inhoud van het e-mailbericht luidt onder andere als volgt:

“(…) Ik mail u omdat ik onderstaand bezwaar van u nog steeds in behandeling heb. U hebt op 26 februari aangegeven dat u op hoorgesprek wenst te komen.

Op 2 maart heb ik u een optie gegeven om te worden gehoord in Groningen, maar helaas heeft u hier niet meer op gereageerd.

Graag hoor ik van u of u nog wenst te worden gehoord in deze zaak. Zo ja, dan is mijn vraag of u akkoord gaat met een telefonisch hoorgesprek. Momenteel is een hoorgesprek op kantoor geen optie vanwege de maatregelen rondom de uitbraak van het Covid-19 (Corona)virus.

(…)

Graag hoor ik uiterlijk 23 april 2020 van u. (…)”

2.13.

Bij e-mailbericht van 22 april 2020 heeft de gemachtigde van belanghebbende bericht dat hij vanwege een persoonlijke omstandigheden niet in staat is geweest om te reageren op het e-mailbericht van 2 maart 2020. Hij stelt voor om de hoorzitting in Groningen te plannen maar eerst af te wachten hoe de coronacrisis zich verder gaat ontwikkelen.

2.14.

Bij e-mailbericht van 30 april 2020 heeft de Inspecteur gereageerd op het e-mailbericht van belanghebbende van 22 april 2020. De inhoud van de reactie luidt onder andere als volgt:

“(…) Geachte heer Bartelds,

Wat naar om te horen over uw trieste familie-omstandigheden. Ik wens u hiermee veel sterkte.

Ik ben van mening dat als u het alleen wilt hebben over de kostenvergoeding, dit prima telefonisch zou kunnen worden afgehandeld.

Maar als u erop staat om persoonlijk gehoord te worden in Groningen, dan wil ik u die mogelijkheid niet ontnemen.

Ik zal uw zaak daarom aanhouden tot nadat het horen in Groningen weer mogelijk is. (…)”

2.15.

Bij e-mailbericht van 2 oktober 2020 heeft de Inspecteur aan belanghebbende voorgesteld om de hoorzitting telefonisch te plannen omdat de maatregelen rondom het coronavirus langer duren dan verwacht.

2.16.

Bij e-mailbericht van 15 oktober 2020 verzoekt belanghebbende de hoorzitting vanwege zijn persoonlijke situatie medio december 2020 te plannen.

2.17.

Bij e-mailbericht van 23 oktober 2020 heeft de Inspecteur onder andere als volgt gereageerd:

“(…) Geachte heer Bartelds,

Dank voor uw reactie.

Het spijt me van uw ongelukkige situatie op dit moment. Gecondoleerd met het verlies dat u hebt geleden. Ik begrijp dat het momenteel niet goed met u gaat.

De ontwikkeling van de besmettingscijfers leert ons dat er medio december niet veel verbetering ten opzichte van de huidige situatie zal optreden.

Ik wil u er daarom toch op wijzen dat voor uw cliënte de invorderingsrente ondertussen wel doorloopt.

Bovendien zal een hoorgesprek niks veranderen aan de feiten en omstandigheden rondom het wel of niet bestaan van fiscaal partnerschap van uw cliënte en het recht op een kostenvergoeding. Ik vraag me dus af hoeveel toegevoegde waarde het heeft om deze zaak verder uit te stellen in afwachting van een fysiek hoorgesprek.

U vraagt al vanaf indiening van het bezwaar op 24 september 2019 om uitstel. Misschien zou u de optie kunnen overwegen om de zaak door iemand anders te laten waarnemen of cliënte zelf?

Ik hoop ondanks alles spoedig van u te horen.

Ik zal de zaak (voorlopig) aanhouden. (…)”

2.18.

Bij e-mailbericht van 16 november 2020 heeft de Inspecteur belanghebbende het volgende bericht verzonden:

“(…)

Geachte heer Bartelds,

Onlangs heb ik de behandeling van het bezwaarschrift van mevrouw [belanghebbende] overgenomen van mevrouw [naam3] .

Zij heeft u op 13 februari 2020 een vooraankondiging uitspraak op het bezwaarschrift toegestuurd. Vanwege allerlei oorzaken is er meerdere keren uitstel verleend.

In uw laatste e-mail van 15 oktober 2020 heeft u aangegeven de zaak zeker tot december aan te willen houden in verband met uw eigen fysieke omstandigheden en de tweede coronagolf.

Hierop heeft mevrouw [naam3] nog gevraagd of iemand anders wellicht voor u kon waarnemen tijdens een (telefonisch) hoorgesprek. Hierop is niet meer gereageerd. Omdat het bezwaar al enige tijd loopt dient deze ook op korte termijn afgerond te worden.

Ik begrijp dat u graag een fysiek hoorgesprek wenst, maar gezien de huidige maatregelen omtrent covid-19 zal dat op korte termijn niet mogelijk zijn. Daarnaast zal een hoorgesprek niets veranderen aan het standpunt zoals gesteld door mevrouw [naam3] in haar brief van 13 februari 2020. Ik wil u daarom de optie gegeven om op 2 december 2020 telefonisch gehoord te worden om 10 uur.

Mocht u hiervan gebruik willen maken verzoek ik u dit te bevestigen met een telefoonnummer waarop ik u kan bereiken. Graag ontvang ik van u een bevestiging voor 30 november 2020.

Mocht ik geen bevestiging ontvangen voor 30 november 2020, zal ik op 1 december mijn uitspraak schrijven. (…)”

2.19.

Bij e-mailbericht van 28 november 2020 heeft belanghebbende de Inspecteur bericht dat hij hem telefonisch zal benaderen.

2.20.

Het hoorgesprek heeft telefonisch op 2 december 2020 plaatsgevonden. Het verslag hiervan is door de Inspecteur op 7 december 2020 aan belanghebbende verzonden met het verzoek hierop vóór 18 december 2020 te reageren.

2.21.

Bij brief van 23 december 2020 heeft de Inspecteur de motivering van de uitspraak op het bezwaarschrift – het bezwaar wordt toegewezen en het verzoek om een kostenvergoeding wordt afgewezen - toegezonden met de mededeling dat belanghebbende de officiële uitspraak op het bezwaarschrift zo spoedig mogelijk vanuit de centrale administratie te Apeldoorn zal ontvangen.

2.22.

Bij uitspraak op bezwaar van 7 januari 2021 is de Inspecteur overeenkomstig de eerder toegezonden motivering tegemoetgekomen aan de bezwaren van belanghebbende, de belastingrente is verminderd tot nihil en het verzoek om een kostenvergoeding is afgewezen.

3 Geschil

3.1.

In geschil is uitsluitend de vraag of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van proceskosten in de bezwaarfase en of de Rechtbank terecht geen vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft toegekend. Ter zitting heeft belanghebbende haar stelling dat de Inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken, als bedoeld in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht, in het geding heeft gebracht, laten varen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing