Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-10-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:6762, 24/348

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-10-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:6762, 24/348

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
28 oktober 2025
Datum publicatie
7 november 2025
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2025:6762
Formele relaties
Zaaknummer
24/348
Relevante informatie
Art. 2.14a Wet IB 2001, Art. 3.4 Wet IB 2001, Art. 3.81 Wet IB 2001, Art. 4.6 Wet IB 2001, Art. 4 Wet LB, Art. 10 Wet LB, Art. 12a Wet LB, Art. 2h Uitv besl LB

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Kwalificatie managementfee. Winst uit onderneming of loon uit dienstbetrekking?

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 24/348

uitspraakdatum: 28 oktober 2025

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van [belanghebbende]

te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 december 2023, nummer ARN 23/181, ECLI:NL:RBGEL:2023:7037, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna; IB/PVV) opgelegd. Bij afzonderlijke beschikking is belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben nadere stukken ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. D. Harreman, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [naam1] , mr. [naam2] en mr. [naam3] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat bij deze uitspraak is gevoegd.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft twee kinderen, geboren uit een eerder huwelijk. Hij woont samen met zijn partner, [naam4] . Sinds 1 februari 2011 drijft belanghebbende een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de naam [bedrijf1] .

2.2.

Op 8 augustus 2013 heeft belanghebbende een stichting opgericht met de naam [stichting1] (de Stichting). Belanghebbende is daarvan de enige bestuurder en zelfstandig bevoegd. Doel van de stichting is onder andere het doen van uitkeringen aan de afstammelingen van de oprichter voor onderwijs studie, educatie, kunstzinnige ontwikkeling -of levensonderhoud voor zover betrokkene daarin zelf niet of niet voldoende zou kunnen voorzien. Eveneens op 8 augustus 2013 is [bedrijf2] BV opgericht. Doel van [bedrijf2] BV is het beheren van vermogen en het beleggen van gelden in onroerende zaken, aandelen en obligaties, het kopen en verkopen van onroerende zaken, effecten en andere goederen en het ontwikkelen van projecten in verband daarmee. Van de 10.000 geplaatste aandelen van [bedrijf2] BV zijn er 9.900 geplaatst bij de Stichting. Eveneens op 8 augustus 2013 is [bedrijf3] BV opgericht. Alle aandelen van [bedrijf3] BV zijn in handen van [bedrijf2] BV. Op 5 augustus 2015 is [bedrijf4] BV opgericht. Van de 120 aandelen van [bedrijf4] BV zijn er 115 geplaatst bij de Stichting en de overige bij de partner van belanghebbende. Op 29 december 2015 is [bedrijf5] BV opgericht. Het aandelenkapitaal van [bedrijf5] BV is verdeeld in aandelen A en aandelen B. 60 % van de aandelen A en 40% van de aandelen B zijn in handen van [bedrijf2] BV. De overige aandelen zijn in handen van [naam5] . Bestuurder van [bedrijf5] BV is [bedrijf4] BV. Alle genoemde vennootschappen zijn gevestigd op het woonadres van belanghebbende.

2.3.

Tot de stukken behoort een brief van 15 november 2016 van de Inspecteur aan [bedrijf2] BV. Als onderwerp van de brief staat daarboven vermeld: ‘betrokkenheid bij APV’. De brief bevat vragen over de betrokkenheid van de BV bij het in de aangifte vermelde afgezonderd particulier vermogen (APV) en over de verhouding tussen de Stichting en [bedrijf2] BV. Daarbij is onder andere gevraagd naar de jaarrekeningen van de Stichting over de jaren 2013 tot en met 2015.

2.4.

Bij brief van 6 april 2017 heeft de gemachtigde van belanghebbende de Inspecteur inzake [bedrijf2] BV het volgende bericht:

“(…) De stichting wordt vanuit het perspectief van de inkomstenbelasting als transparant aangemerkt. Hierdoor worden de aandelen van [bedrijf2] BV als aanmerkelijkbelangaandelen toegerekend aan [belanghebbende] die tevens de oprichter van de stichting is.
[bedrijf2] BV ontvangt geen inkomsten uit de stichting.

(…)”

2.5.

Bij een andere brief van 6 april 2017 van de gemachtigde van belanghebbende aan de Inspecteur in verband met [bedrijf2] BV, heeft de gemachtigde onder meer het volgende geschreven:

“Het verlies over het jaar 2014 is abusievelijk als houdsterverlies aangemerkt. In het betreffende jaar heeft de vennootschap het management van de deelneming [bedrijf3] BV uitgevoerd. Hiervoor heeft de vennootschap een vergoeding van € 30.000 aan management fee ontvangen. De vennootschap heeft voor het uitvoeren van de managementactiviteiten [belanghebbende] via [bedrijf1] ingehuurd. Hiervoor heeft de vennootschap een managementvergoeding van € 30.000 betaald. Deze managementvergoeding maakt onderdeel uit van de Winst uit Onderneming bij [bedrijf1] .”


2.6.

Bij brief van 4 mei 2017 heeft de Inspecteur in verband met mogelijke betrokkenheid van belanghebbende bij een APV aan belanghebbende vragen gesteld over de instelling/ oprichting, van de APV, de inbreng en gerechtigheid in de APV en de werkzaamheden van belanghebbende voor de APV.

2.7.

Bij brief van 12 juli 2017 heeft de Inspecteur naar aanleiding van de brieven van de gemachtigde van belanghebbende van 6 april 2017 om aanvullende informatie gevraagd en onder meer het volgende geschreven:

“Mijn collega de heer (…) [naam6] , heeft vragen gesteld over de aangiften inkomstenbelasting van [belanghebbende]. Om de aangiften van [belanghebbende] in goede samenhang met [bedrijf2] BV en Stichting (…) te kunnen beoordelen verzoek ik u mij de jaarstukken van 2013 tot en met heden van [belanghebbende] te verstrekken.”

2.8.

Belanghebbende heeft voor het jaar 2018 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.961, waaronder begrepen een bedrag van € 65.000 aan netto-omzet van de eenmanszaak. In de aangifte is melding gemaakt van een aanmerkelijk belang in [bedrijf2] BV en in [bedrijf4] BV. Bij de vraag naar een afgezonderd particulier vermogen is vermeld dat de Stichting aandelen houdt en dat deze in box 2 zijn aangegeven.

2.9.

Het onder 2.8 genoemde bedrag van € 65.000 is een managementfee afkomstig van [bedrijf2] BV.

2.10.

De Inspecteur heeft met dagtekening 31 maart 2022 de aanslag IB/PVV aan belanghebbende opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.732 en bij afzonderlijke beschikking de verschuldigde belastingrente vastgesteld op € 1.482.

3 Geschil

3.1.

In geschil is in de eerste plaats het antwoord op de vraag of de managementfee die belanghebbende in 2018 van [bedrijf2] BV heeft ontvangen, moet worden aangemerkt als winst uit onderneming, zoals belanghebbende bepleit, of als loon, zoals de Inspecteur bepleit. Niet (meer) in geschil is dat het belang van belanghebbende in [bedrijf2] BV voor de toepassing van de Wet IB 2001 kwalificeert als een aanmerkelijk belang. Voorts is in geschil of het vertrouwensbeginsel eraan in de weg staat, dat de managementfee als loon wordt aangemerkt. Belanghebbende beantwoordt deze laatste vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing