Home

Gerechtshof Den Haag, 16-10-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:2156, BK-25/66 t/m BK-25/69

Gerechtshof Den Haag, 16-10-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:2156, BK-25/66 t/m BK-25/69

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
16 oktober 2025
Datum publicatie
10 november 2025
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2025:2156
Zaaknummer
BK-25/66 t/m BK-25/69
Relevante informatie
Art. 3.2 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

Art. 3.2 Wet IB 2001. Geen sprake van IB-onderneming. BTW-ondernemerschap en inschrijving KvK niet voldoende voor ondernemerschap. Kosten niet aannemelijk gemaakt. Geen schending vertrouwensbeginsel en gelijkheidsbeginsel.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK-25/66 t/m BK-25/69

in het geding tussen:

(gemachtigde: R.J. Okkema)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 19 december 2024, nummers SGR 24/3772, SGR 24/3773, SGR 24/3775 en SGR 24/3776.

Procesverloop

Belastingjaar 2013

1.1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting premie volksverzekering (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 64.063 (navorderingsaanslag IB/PVV 2013). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is belastingrente in rekening gebracht (beschikking belastingrente 2013).

1.1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 en de beschikking belastingrente 2013.

1.1.3.

De Inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en in behandeling genomen als een verzoek om ambtshalve vermindering van de navorderingsaanslag IB/PVV 2013. De Inspecteur heeft de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 ambtshalve verminderd naar een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.552 (verminderingsbeschikking 2013) en de beschikking belastingrente 2013 dienovereenkomstig gewijzigd.

Belastingjaar 2014

1.2.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 56.750 (navorderingsaanslag IB/PVV 2014). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is belastingrente in rekening gebracht (beschikking belastingrente 2014).

1.2.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 en de beschikking belastingrente 2014.

1.2.3.

De Inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en in behandeling genomen als een verzoek om ambtshalve vermindering van de navorderingsaanslag IB/PVV 2014. De Inspecteur heeft de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 ambtshalve verminderd naar een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.552 (verminderingsbeschikking 2014) en de beschikking belastingrente 2014 dienovereenkomstig gewijzigd.

Belastingjaar 2015

1.3.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 ambtshalve een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.000 (aanslag IB/PVV 2015). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is € 1.933 aan belastingrente in rekening gebracht (beschikking belastingrente 2015) en is een verzuimboete van € 369 opgelegd (boetebeschikking 2015).

1.3.2.

Belanghebbende heeft nadat de aanslag IB/PVV 2015 was opgelegd een aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 ingediend, die door de Inspecteur is aangemerkt als bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2015, de beschikking belastingrente 2015 en de boetebeschikking 2015.

1.3.3.

De Inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en in behandeling genomen als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2015. De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2015 ambtshalve verminderd naar een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.347 (verminderingsbeschikking 2015) en de beschikking belastingrente 2015 dienovereenkomstig gewijzigd. De boetebeschikking 2015 is gehandhaafd.

Belastingjaar 2016

1.4.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 ambtshalve een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.000 (aanslag IB/PVV 2016). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is € 1.227 aan belastingrente in rekening gebracht (beschikking belastingrente 2016) en is een verzuimboete van € 369 opgelegd (boetebeschikking 2016).

1.4.2.

Belanghebbende heeft nadat de aanslag IB/PVV 2016 was opgelegd een aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 ingediend, die door de Inspecteur is aangemerkt als bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2016, de beschikking belastingrente 2016 en de boetebeschikking 2016.

1.4.3.

De Inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en in behandeling genomen als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2016. De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2016 ambtshalve verminderd naar een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.415 (verminderingsbeschikking 2016) en de beschikking belastingrente 2016 dienovereenkomstig gewijzigd. De boetebeschikking 2016 is gehandhaafd.

Alle jaren

1.5.

Belanghebbende heeft bij afzonderlijke geschriften bezwaar gemaakt tegen de verminderingsbeschikkingen 2013, 2014, 2015 en 2016.

1.6.

Bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.

1.7.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 16 augustus 2023 (nummers SGR 22/4339, SGR 22/4340, SGR 22/4341 en SGR 22/4342) de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de Inspecteur opgedragen opnieuw op de bezwaren te beslissen met inachtneming van haar uitspraak.

1.8.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2013, 2014, 2015 en 2016 verminderd naar (navorderingsaanslagen) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.347 (navorderingsaanslag IB/PVV 2013), € 42.347 (navorderingsaanslag IB/PVV 2014), € 42.142 (aanslag IB/PVV 2015) en € 41.210 (aanslag IB/PVV 2016) en de belastingrentebeschikkingen 2013, 2014, 2015 en 2016 dienovereenkomstig gewijzigd.

1.9.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht geheven van € 51. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.10.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht geheven van € 143. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 11 juli 2025 een nader stuk ingediend. De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 24 juli 2025. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende en twee medeaandeelhouders zijn elk voor een derde aandeelhouder van [B.V. 1] . [B.V. 1] houdt alle aandelen in [B.V. 2] en [B.V. 3] . [B.V. 1] verricht diensten aan [B.V. 2] en [B.V. 3] .

2.2.

Belanghebbende heeft voor het jaar 2013 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.802. De aanslag IB/PVV 2013 is overeenkomstig de ingediende aangifte opgelegd.

2.3.

Belanghebbende heeft voor het jaar 2014 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.489. De aanslag IB/PVV 2014 is overeenkomstig de ingediende aangifte opgelegd.

2.4.

Gedurende 2017 heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden naar de aanvaardbaarheid van onder meer de aangiften loonheffingen over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016 van [B.V. 1] . De bevindingen van het boekenonderzoek zijn vastgelegd in een controlerapport van 26 februari 2018 (het controlerapport).

2.5.

In het boekenonderzoek is naar voren gekomen dat belanghebbende in 2013, 2014, 2015 en 2016 per jaar € 48.000 managementvergoeding in rekening heeft gebracht aan [B.V. 1] . In het controlerapport is, voor zover in hoger beroep van belang, daarover het volgende opgenomen:

“(…), (…) en [belanghebbende] zijn aan te merken als werknemers van [B.V. 1] en dienen te worden opgenomen in de loonadministratie.

(…)

Ik zal alleen voor het jaar 2017 een correctieverplichting opleggen.

(…)

Met betrekking tot de jaren vóór 2017 zal ik de gevolgen van het aanwijzen als werknemer van (…), (…) en [belanghebbende] in de inkomstenbelasting laten corrigeren. Hierover zal ik (…), (…) en [belanghebbende] separaat van dit rapport informeren.

(…)

Brief van [gemachtigde] d.d. 29 januari 2018

In zijn brief van 29 januari 2018 geeft [gemachtigde] het volgende aan: “Betreffende het management fee wil ik u meedelen dat de Belastingdienst Groningen dit accepteert indien het opnemen van salaris nog niet door de BV kan worden gedragen. Ons inziens is het ook bij onze cliënt het geval. (…)

Het door [gemachtigde] aangehaalde standpunt van de Belastingdienst Groningen is mij niet bekend. Ook is er onvoldoende informatie met de brief meegestuurd om te achterhalen wat dat standpunt precies is. Aan [gemachtigde] is gevraagd deze informatie te overleggen. [Gemachtigde] geeft aan deze informatie niet op schrift te hebben.

(…)”

2.6.

Bij brief van 18 april 2018 heeft de Inspecteur de navorderingsaanslagen IB/PVV 2013 en 2014 aangekondigd. In de brief is, voor zover in hoger beroep van belang, het volgende opgenomen:

“Inkomstenbelasting

Uit het boekenonderzoek dat bij [B.V. 1] is uitgevoerd is gebleken dat u jaarlijks € 48.000 aan loon ontvangt, zie het rapport van 26 februari 2018 met de bevindingen van dit boekenonderzoek. Deze looninkomsten heeft u niet in de aangiften inkomstenbelasting aangegeven. Ik zal deze inkomsten alsnog in uw aangiften inkomstenbelasting opnemen.

In mijn brief van 4 januari en 26 februari heb ik u gevraagd aan te tonen dat u voldoet aan de criteria om de zelfstandigen aftrek te mogen toepassen. Om in aanmerking te komen voor deze aftrek moet u minimaal 1225 uur voor uw éénmanszaak hebben gewerkt. De uren die u gewerkt heeft voor [B.V. 1] of de onderliggende werkmaatschappijen, [B.V. 3] en [B.V. 2] , tellen niet mee. Aangezien ik geen gegevens heb ontvangen om de juistheid van de door u geclaimde zelfstandigen aftrek te beoordelen zal ik de zelfstandigen aftrek die u in uw aangiften inkomstenbelasting heeft opgenomen niet accepteren.

Ik maak de volgende opstelling voor de aangiften inkomstenbelasting:

Jaar 2013

Belastbare winst

Aangifte

Correctie

Nieuw

Aangegeven saldo fiscale winst

27.339

27.339

Zelfstandigenaftrek

-7.280

7.280

-

MKB-winstvrijstelling

-2.809

-1.019

-3.828

Aangegeven belastbare winst

17.250

6.261

23.511

IB berekening

Aangifte

Correctie

Nieuw

Saldo fiscale winst

17.250

6.261

23.511

Looninkomsten

48.000

48.000

Bij: eigenwoningforfait

1.062

-

1.062

Af: betaalde rente eigenwoninglening

-8.510

-

-8.510

Belastbaar inkomen

9.802

54.261

64.063

Correctie belastbaar inkomen

54.261

Jaar 2014

Belastbare winst

Aangifte

Correctie

Nieuw

Aangegeven saldo fiscale winst

15.347

15.347

Zelfstandigenaftrek

-7.280

7.280

-

MKB-winstvrijstelling

-1.130

-1.019

-2.149

Aangegeven belastbare winst

6.937

6.261

13.198

IB berekening

Aangifte

Correctie

Nieuw

Saldo fiscale winst

6.937

6.261

13.198

Looninkomsten

48.000

48.000

Bij: eigenwoningforfait

1.470

-

1.470

Af: betaalde rente eigenwoninglening

-5.198

-

-5.198

Belastbaar inkomen

2.489

54.261

56.750

Correctie belastbaar inkomen

54.261

2.7.

Vervolgens zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV 2013 en 2014 conform de in 2.6 genoemde aankondiging opgelegd.

2.8.

Met dagtekening 28 februari 2016 is aan belanghebbende een uitnodiging tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 uitgereikt. Omdat belanghebbende geen gehoor heeft gegeven aan de uitnodiging is op 21 juni 2016 een herinnering gestuurd en op 2 augustus 2016 een aanmaning met als uiterste inleverdatum 16 augustus 2016. Belanghebbende heeft binnen de gestelde termijn geen aangifte ingediend. Vervolgens heeft de Inspecteur ambtshalve met dagtekening 27 juni 2018 de aanslag IB/PVV 2015 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.000, waarbij een bedrag van € 48.000 als loon uit dienstbetrekking is aangemerkt.

2.9.

Met dagtekening 28 februari 2017 is aan belanghebbende een uitnodiging tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 uitgereikt. Omdat belanghebbende geen gehoor heeft gegeven aan de uitnodiging, is op 12 juni 2017 een herinnering gestuurd en op 11 juli 2017 een aanmaning met als uiterste inleverdatum 25 juli 2017. Belanghebbende heeft binnen de gestelde termijn geen aangifte ingediend. Vervolgens heeft de Inspecteur met dagtekening 8 augustus 2018 ambtshalve de aanslag IB/PVV 2016 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.000, waarbij een bedrag van € 48.000 als loon uit dienstbetrekking is aangemerkt.

2.10.

Op 20 november 2018 heeft belanghebbende aangiften IB/PVV voor de jaren 2015 en 2016 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.112 (2015; belastbare winst uit onderneming € 32.765 en aandeel saldo inkomsten eigen woning -/- € 4.653) en € 27.390 (2016; belastbare winst uit onderneming € 31.975 en aandeel saldo inkomsten eigen woning -/- € 4.585).

2.11.

De Inspecteur heeft de navorderingsaanslagen IB/PVV 2013 en 2014 bij de verminderingsbeschikkingen 2013 en 2014 ambtshalve verminderd (zie 1.1.3 en 1.2.3) met het in die navorderingsaanslagen begrepen saldo fiscale winst, omdat gebleken was dat in de aangiften over die jaren reeds managementvergoedingen van [B.V. 1] en daarmee samenhangende kosten waren opgenomen als saldo fiscale winst, zodat in zoverre sprake was van dubbele belasting.

2.12.

Om dezelfde reden en om rekening te houden met de aftrek eigen woning heeft de Inspecteur de aanslagen IB/PVV 2015 en 2016 ambtshalve verminderd bij de verminderingsbeschikkingen 2015 en 2016 (zie 1.3.3 en 1.4.3).

2.13.

Bij uitspraak op de bezwaren tegen de verminderingsbeschikkingen 2013, 2014, 2015 en 2016 heeft de Inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning voor elk van de jaren verder verminderd met € 1.205 teneinde rekening te houden met autokosten (€ 855; 4.500 km x 0,19), telefoonkosten (€ 100) en administratiekosten (€ 250) (zie 1.8). Omdat bij loon uit dienstbetrekking geen kosten in aanmerking genomen mogen worden, heeft de Inspecteur de bedragen in aanmerking genomen managementvergoedingen van € 48.000 per jaar als voordeel uit overige werkzaamheden aangemerkt om zodoende de kostenaftrek mogelijk te maken.

2.14.

Tegen de in 2.13 genoemde uitspraken op bezwaar is belanghebbende in beroep gekomen bij de Rechtbank.

Oordeel van de Rechtbank

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing