Hoge Raad, 04-10-2024, ECLI:NL:HR:2024:1394, 23/00009
Hoge Raad, 04-10-2024, ECLI:NL:HR:2024:1394, 23/00009
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 4 oktober 2024
- Datum publicatie
- 4 oktober 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2024:1394
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2022:2329
- Zaaknummer
- 23/00009
Inhoudsindicatie
Boetebeschikkingen; artt. 67d en 67e AWR; ECLI:NL:HR:2022:526; (voorwaardelijk) opzet; overtuigend aantonen; geen gebruikelijk loon aangegeven vanwege arbeid voor vennootschap van partner.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 23/00009
Datum 4 oktober 2024
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 8 november 2022, nrs. BK-22/00072 tot en met BK-22/000751, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 20/6686, SGR 20/6687, SGR 20/6689 en SGR 20/6690) betreffende de aan belanghebbende over de jaren 2014 tot en met 2016 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de voor het jaar 2017 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de bij de voor de jaren 2015 tot en met 2017 opgelegde (navorderings)aanslagen gegeven boetebeschikkingen, en de bij de (navorderings)aanslagen gegeven beschikkingen inzake belastingrente.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door A. Reddoub, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Uitgangspunten in cassatie
Belanghebbende heeft in de onderhavige jaren (2014 tot en met 2017) arbeid verricht voor een besloten vennootschap (hierna: de BV). Zij heeft voor deze arbeid geen beloning ontvangen of verantwoord in haar aangiften voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor die jaren.
De Inspecteur heeft naar aanleiding van een bij de BV ingesteld boekenonderzoek het standpunt ingenomen dat belanghebbende – evenals haar echtgenoot – een aanmerkelijk belang heeft in de BV en dat belanghebbende en haar echtgenoot hebben nagelaten om gebruikelijk loon als bedoeld in artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) in hun aangiften IB/PVV voor de jaren 2014 tot en met 2017 in aanmerking te nemen.
Op de hiervoor in 2.2 vermelde gronden heeft de Inspecteur vervolgens navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2014 tot en met 2016 aan belanghebbende opgelegd en een aanslag IB/PVV voor het jaar 2017. Gelijktijdig met het opleggen van die belastingaanslagen heeft hij belanghebbende voor de jaren 2015 en 2016 boeten opgelegd op grond van artikel 67e AWR en voor het jaar 2017 op grond van artikel 67d AWR (hierna tezamen: de boeten).
In de kennisgeving van de boeten heeft de Inspecteur met betrekking tot de feiten en omstandigheden op grond waarvan de boeten worden opgelegd, het volgende vermeld:
“U heeft, als aanmerkelijk belanghouder in [de BV], bewust afgezien van het verantwoorden van loon voor uzelf. Deze overweging heeft u gemaakt omdat u van mening bent dat [de BV] niet over voldoende liquide middelen beschikt om loon uit te kunnen betalen. Deze stelling strookt niet met de vele privémutaties die binnen [de BV] hebben plaatsgevonden (zie hoofdstuk 6 van het rapport van [de BV]). Desalniettemin heeft u in het volledige controletijdvak geen loon voor uzelf (laten) verantwoorden.
Daarnaast heeft u gelden onttrokken aan (…) [de BV] (zie hoofdstuk 6 van het rapport van [de BV]). Uit de vragen die worden gesteld in het aangifteprogramma had u kunnen en moeten concluderen dat er inkomen aangegeven had moeten worden in box 2. Op het moment van het doen van de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wist u dat u bedragen uit de [de BV] had onttrokken die fiscaal gezien niet correct waren verwerkt. Als gevolg hiervan moet u hebben geweten dat het onttrokken geld als loon of als dividend verantwoord had moeten worden in de betreffende aangiften IH/PVV. Door het niet verantwoorden van het dividend heeft u verwijtbaar gehandeld.”
3 De oordelen van het Hof
Voor het Hof was onder meer in geschil of de boeten terecht aan belanghebbende zijn opgelegd.
Voor zijn oordeel dat de Inspecteur ten aanzien van belanghebbende voor de onderhavige jaren terecht correcties heeft aangebracht op grond van het bepaalde in artikel 12a, lid 1, Wet LB over het loon van een werknemer/aanmerkelijkbelanghouder (hierna: de gebruikelijkloonregeling), heeft het Hof – in cassatie onbestreden – vastgesteld dat de echtgenoot van belanghebbende een aanmerkelijk belang in de BV heeft.
Met betrekking tot de boeten heeft het Hof, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:526, vooropgesteld dat de aanwezigheid van een bestanddeel van een beboetbaar feit alleen kan worden aangenomen als de daarvoor vereiste feiten en omstandigheden buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan.
Daarvan uitgaande, heeft het Hof geoordeeld dat de Inspecteur aan zijn bewijslast heeft voldaan wat betreft het aan belanghebbende te maken verwijt dat zij in haar aangiften IB/PVV voor de jaren 2015 tot en met 2017 geen loon van de BV in aanmerking heeft genomen. Het Hof heeft in dit verband bewezen geacht dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Daartoe heeft het Hof vastgesteld dat belanghebbende heeft verklaard dat zij heeft afgezien van loon van de BV omdat er onvoldoende liquide middelen beschikbaar waren. Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat de Inspecteur met de bevinding van het boekenonderzoek dat uit de administratie van de BV is gebleken dat – aanzienlijke – bedragen aan het vermogen van de BV zijn onttrokken, overtuigend heeft aangetoond dat belanghebbende bewust heeft afgezien van loon van de BV en dat zij daardoor wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat te weinig belasting zou worden geheven (2015 en 2016) respectievelijk dat de aangifte onjuist is gedaan (2017). Door geen loon van de BV in aanmerking te nemen, heeft belanghebbende volgens het Hof willens en wetens onjuiste aangiften gedaan om dit inkomensbestanddeel uit het zicht van de fiscus te houden, waardoor te weinig belasting is geheven.