Home

Hoge Raad, 07-11-2025, ECLI:NL:HR:2025:1651, 24/02558

Hoge Raad, 07-11-2025, ECLI:NL:HR:2025:1651, 24/02558

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
7 november 2025
Datum publicatie
7 november 2025
ECLI
ECLI:NL:HR:2025:1651
Formele relaties
Zaaknummer
24/02558

Inhoudsindicatie

Artikel 8:41 lid 6 Awb; actualisering richtlijnen uit ECLI:NL:HR:2015:354; betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht; Werkwijze bij beroep op betalingsonmacht griffierecht; BOBOG

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 24/02558

Datum 7 november 2025

ARREST

in de zaak van

[X] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 mei 2024, nr. BK-ARN 22/10641, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland (nr. LEE 21/466) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2016 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door C.D. Bartelds, heeft in 2024 tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2 De heffing van griffierecht in cassatie

2.1

Belanghebbende heeft een beroep op betalingsonmacht gedaan met betrekking tot het voor de cassatieprocedure verschuldigde griffierecht. De griffier van de Hoge Raad heeft hierin geen aanleiding gezien van heffing van griffierecht af te zien. Vervolgens heeft de gemachtigde van belanghebbende het griffierecht onder protest betaald.

b) Geactualiseerde richtlijnen voor de behandeling van een beroep op betalingsonmacht

2.2.1

In het arrest van 20 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:354, heeft de Hoge Raad richtlijnen geformuleerd voor de wijze waarop de rechter een beroep op betalingsonmacht ter zake van de betaling van griffierecht moet behandelen en voor de daarbij toe te passen maatstaven.2 De Hoge Raad ziet aanleiding deze richtlijnen te actualiseren.

2.2.2

Een rechtzoekende die niet in staat is het verschuldigde griffierecht te betalen, dient vóór het einde van de voor de betaling ervan gestelde termijn schriftelijk een beroep te doen op betalingsonmacht. Daarbij dient hij van zowel zichzelf als van een eventuele fiscale partner de persoonsgegevens (volledige voornamen en achternaam, adresgegevens en burgerservicenummer) te verstrekken, alsmede actuele gegevens die een beeld geven van het inkomen en vermogen in de hierna in 2.2.4 bedoelde periode, en bewijsstukken van dat inkomen en vermogen. Indien deze gegevens en bewijsstukken niet bij het beroep op betalingsonmacht zijn gevoegd, stelt de griffier een termijn waarbinnen deze alsnog moeten worden verstrekt, al dan niet aan de hand van een daartoe verstrekt formulier.

2.2.3

Met het oog op de beoordeling van het beroep op betalingsonmacht kan de griffier een verklaring als bedoeld in artikel 7b van de Wet op de rechtsbijstand opvragen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Hij kan de rechtzoekende ook verzoeken nadere informatie te verstrekken.

2.2.4

Het beroep op betalingsonmacht wordt gehonoreerd als de vereiste actuele gegevens en bewijsstukken en eventuele nadere informatie binnen de daartoe gestelde termijn zijn ontvangen en op grond daarvan aannemelijk is dat sprake is van betalingsonmacht doordat (i) het netto-inkomen waarover de rechtzoekende maandelijks kan beschikken minder bedraagt dan (vanaf 1 januari 20213) 95 procent4 van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm, ongeacht de gezinssamenstelling van de rechtzoekende, en verder (ii) dat hij niet beschikt over vermogen waaruit het verschuldigde griffierecht kan worden betaald. Hierbij dienen het inkomen en vermogen van een eventuele fiscale partner te worden opgeteld bij het inkomen en vermogen van de rechtzoekende. Het gaat hier om het inkomen en vermogen in de periode tussen het moment dat de griffier de rechtzoekende voor de eerste maal op de verschuldigdheid van het griffierecht heeft gewezen en het einde van de voor de betaling ervan gestelde termijn.

2.2.5

Indien op grond van de beschikbare informatie aannemelijk is dat sprake is van betalingsonmacht zoals hiervoor in 2.2.4 nader omschreven, zal de griffier aan de rechtzoekende meedelen dat vooralsnog van heffing van griffierecht wordt afgezien. Mocht in de loop van de procedure gerede twijfel ontstaan over de juistheid van die beoordeling, dan kan daarvan tot de (eind)uitspraak worden teruggekomen.

2.2.6

Indien op grond van de beschikbare informatie niet aannemelijk is dat sprake is van betalingsonmacht zoals hiervoor in 2.2.4 nader omschreven, zal de griffier aan de rechtzoekende meedelen dat vooralsnog de heffing van griffierecht wordt voortgezet. Een hierop volgende betaling van het griffierecht wordt niet opgevat als een intrekking van het beroep op betalingsonmacht en vormt evenmin reden om dat beroep af te wijzen. Indien in deze gevallen het beroep op betalingsonmacht op een later moment alsnog wordt gehonoreerd, dient het betaalde griffierecht te worden terugbetaald.

c) Beoordeling van het beroep van belanghebbende op betalingsonmacht

2.3.1

De Hoge Raad heeft in overeenstemming met wat hiervoor in 2.2.6, tweede volzin, is overwogen, tot uitgangspunt genomen dat de omstandigheid dat het griffierecht is betaald, niet in de weg staat aan de beoordeling van het beroep van belanghebbende op betalingsonmacht.

2.3.2

Op grond van de door belanghebbende overgelegde documenten acht de Hoge Raad niet aannemelijk dat het maandelijkse netto-inkomen van belanghebbende in de hiervoor in 2.2.4 genoemde periode, minder bedraagt dan 95 procent van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm. De Hoge Raad is daarom van oordeel dat het beroep van belanghebbende op betalingsonmacht niet dient te worden gehonoreerd.

3 Beoordeling van de klachten

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4 Proceskosten

5 Beslissing