Home

Rechtbank Noord-Holland, 28-07-2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:8986, AWB - 24 _ 584

Rechtbank Noord-Holland, 28-07-2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:8986, AWB - 24 _ 584

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
28 juli 2025
Datum publicatie
12 september 2025
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2025:8986
Zaaknummer
AWB - 24 _ 584
Relevante informatie
Art. 2.14 Wet IB 2001, Art. 3.15 Wet IB 2001, Art. 3.16 Wet IB 2001, Art. 3.81 Wet IB 2001, Art. 10 Wet LB, Art. 7:610 BW

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Actrice. Winst uit onderneming of belastbaar loon. Kostenaftrek kleding en persoonlijke verzorging, accesoires, reiskosten, vakliteratuur, voedsel en drank, theaterbezoek.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 24/584

(gemachtigde: B. Schoenmaker),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.385, en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 99.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.235. Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is gehandhaafd op een bedrag van € 99.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft een nader stuk ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2025 te Haarlem.

Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] , mr. drs. [naam 2] en [naam 3] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is actrice. Zij heeft in 2018 de volgende inkomsten genoten:

[bedrijf 1]

22.498

[bedrijf 2]

16.915

[bedrijf 3]

2.584

[bedrijf 4]

1.392

[bedrijf 5]

800

UWV

13.071

2. Eiseres en [bedrijf 2] hebben op 21 februari 2018 een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten ten behoeve van de productie [A] . Deze overeenkomst bevat, voor zover hier van belang, de volgende bepalingen (eiseres is hierin aangeduid als “Werknemer” en [bedrijf 2] als “Werkgever”):

“1. Duur van de Arbeidsovereenkomst

1.1

Deze arbeidsovereenkomst gaat in op 05-03-2018 en eindigt derhalve van rechtswege op de dag van de laatste voorstelling, thans gepland op 09-06-2018.

(…)

1.3

Het is Werknemer bekend dat de uitvoering van Productie geheel afhankelijk is van het al dan niet meespelen van de volgende hoofdrollen: [naam] .

1.4

Indien één of meer van de in lid 4 van dit artikel genoemde hoofdrollen om wat voor reden dan ook niet dan wel niet langer kan worden vervuld en Werkgever genoodzaakt is om de Productie te stoppen c.q. in te trekken, dan zal de Arbeidsovereenkomst van rechtswege eindige, zoals is geregeld in lid 1 van dit artikel.

1.5

Op deze Arbeidsovereenkomst zijn de Algemene Bepalingen van de [vereniging] (“Algemene Bepalingen”) integraal van toepassing. (…).

2. Proeftijd

2.1

De Arbeidsovereenkomst wordt aangegaan zonder proeftijd.

3. Productie, functie en overeengekomen werkzaamheden

3.1

Werknemer treedt in dienst van Werkgever ten behoeve van de Productie in de functie/rol van acteur. Werkgever is te allen tijde bevoegd Werknemer een andere functie of andere taken te doen verrichten, indien het belang van Werkgever dit met zich brengt, zulks ter beoordeling van Werkgever. (…)

3.2

De Arbeidsovereenkomst wordt aangegaan op basis van een fulltime dienstverband van 5 werkdagen per week, waarbij de reistijd niet wordt meegerekend.

3.3

De door Werknemer te verrichten werkzaamheden hebben betrekking op het actief deelnemen aan de voorbereidingen, repetities, en voorstellingen behorende tot de Productie.

4. Salaris en secundaire arbeidsvoorwaarden

4.1

Het salaris van de Werknemer bedraagt, op basis van een fulltime dienstverband € 4.901,56 bruto per maand. (….)

4.5

Werknemer heeft recht op 8% vakantie toeslag, berekend over het vaste bruto maandsalaris. (….)

5. Voorstellingsdagen

5.1

Een fulltime dienstverband bestaat tijdens de repetitieperiode uit maximaal 6 repetitiedagen per week. Een fulltime dienstverband bestaat tijdens de speelperiode uit maximaal 30 voorstellingen per maand. Werkgever zal bij aanvang van de Arbeidsovereenkomst aan Werknemer een speelplan verstrekken van de op dat moment geagendeerde voorstellingen. Werkgever zal maximaal 30 en minimaal 7 kalenderdagen voor de aanvang van een kalendermaand Werknemer een maandoverzicht verstrekken van de geagendeerde voorstellingen.

5.2

Werkgever behoudt zich het recht voor om de planning van de voorstellingen tussentijds te wijzigen. (…)

5.3

De voorstellingen kunnen plaatsvinden op iedere dag van de week, op een door Werkgever vast te stellen tijdstip. Dit betekent dat voorstellingen ook kunnen plaatsvinden op algemeen erkende feestdagen. Op alle dagen is het mogelijk dat er een matineevoorstelling plaatsvindt.

6. Vrije dagen en vakantiedagen

6.1

Voor de vrije dagen en vakantiedagen wordt verwezen naar de Algemene Bepalingen. (Bijlage 1 bij deze Arbeidsovereenkomst).

7. Standplaats en opstapplaats

7.1

Voor de duur van de Productie is de standplaats [woonplaats] .

7.2

De opstapplaats vanwaar gezamenlijk naar het theater kan worden gereisd is nader te bepalen door Werkgever. (….)

8. Pensioen

8.1

Werkgever doet geen aanbod om deel te nemen aan een pensioenregeling. (…).

9. Catering en séjours

9.1

Werkgever betaalt aan Werknemer een dinervergoeding, conform de maandspeellijst van € 10,00 netto per dag.

9.2

Séjours worden uitgekeerd in de maand waarop deze betrekking heeft.

10. Reiskosten

10.1

Werknemer zal op eigen gelegenheid van en naar de opstapplaats en/of de plaats van de werkzaamheden reizen en ontvangt geen vergoeding woon-werkverkeer. Het vervoer vanaf de opstapplaats wordt door Werkgever verzorgd.

11. Understudyvergoeding

N.v.t.

12. Overnachting

12.1

Werknemer wordt een overnachting aangeboden conform de maandspeellijst.

13. Vergoeding voor audio- of televisieopnamen

13.1

Werkgever en werknemer komen uitdrukkelijk overeen dat de Werkgever, op grond van het bepaalde in artikel 15 van de Algemene Bepalingen behorend bij deze Arbeidsovereenkomst, Gerechtigd is de prestaties van Werknemer, welke voortvloeien uit de door Werknemer uit hoofde van deze Arbeidsovereenkomst verrichte werkzaamheden, te allen tijde op te nemen, deze opname(n) te reproduceren en verder te verspreiden en te exploiteren. (…)

13.2 (…)

(…) is Werknemer gerechtigd tot een billijke vergoeding uit hoofde van artikel 3 Wet Naburige Rechten als omschreven in bijlage (…)

14. Ziekte

(…)

14.2

Bij ziekte zal doorbetaling van salaris plaatsvinden. (…)

15. Persoonsgegevens

15.1

Met inachtneming van de rechten en verplichtingen op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens geeft Werknemer ondubbelzinnig toestemming aan Werkgever om zijn (bijzondere) persoonsgegevens te verwerken in het kader van de arbeidsverhouding.

16. Overige bepalingen

(….)

16.2

Werknemer dient zich aan de huisregels te houden zoals deze door Werkgever schriftelijk kenbaar worden gemaakt. (…..)

3. Eiseres heeft aangifte IB/PVV 2018 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.837. Dit bedrag is opgebouwd uit belastbare winst uit onderneming van € 26.721, uitkering UWV van € 13.071 en aftrek van lijfrentepremie van € 894. Op het bedrag van de winst is een kostenaftrek van € 5.838 toegepast (bedrag aan kosten € 6.001 en een aftrekbeperking wegens deels niet aftrekbare kosten van € 163).

4. Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag de inkomsten afkomstig van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] aangemerkt als looninkomsten en de belastbare winst uit onderneming ( [bedrijf 3] , [bedrijf 4] , [bedrijf 5] ) vastgesteld op € 2.795. Verweerder heeft hierbij de aftrek van kosten beperkt tot een bedrag van € 1.525.

5. Verweerder heeft in de bezwaarfase de inkomsten afkomstig van [bedrijf 1] op basis van gewekt vertrouwen alsnog gekwalificeerd als winst uit onderneming. Verweerder heeft zijn standpunten voor wat betreft de inkomsten ontvangen van [bedrijf 2] en de kostenaftrek gehandhaafd.

Geschil

6. In geschil is of de door eiseres van [bedrijf 2] ontvangen inkomsten moeten worden gekwalificeerd als winst uit onderneming. Tevens is de hoogte van de kostenaftrek in geschil.

7. Tussen partijen is niet in geschil dat de zelfstandigenaftrek van toepassing is indien de inkomsten van [bedrijf 2] tot de winst uit onderneming worden gerekend, maar dat de zelfstandigenaftrek niet kan worden toegepast als deze inkomsten niet tot de winst uit onderneming worden gerekend.

8. Eiseres stelt zich op het standpunt dat in de overeenkomst gesloten tussen eiseres en [bedrijf 2] de gezagsverhouding ontbreekt zodat geen sprake is van loon uit dienstbetrekking. Voor zover er wel sprake zou zijn van een dienstbetrekking is eiseres van mening dat deze inkomsten op grond van het vertrouwensbeginsel tot de winst uit onderneming moeten worden gerekend. Eiseres bestrijdt de beperking van de kostenaftrek, in bijzonder die voor de kosten van kleding en persoonlijke verzorging aangezien de aftrek van deze kosten voor artiesten ruimer dient te worden toegepast.

9. Verweerder neemt het standpunt in dat de inkomsten genoten bij [bedrijf 2] als belastbaar loon moeten worden aangemerkt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het vertrouwensbeginsel niet van toepassing is op de in 2018 gesloten overeenkomst met [bedrijf 2] en dat de kostenaftrek op een juist bedrag is vastgesteld.

Beoordeling van het geschil

Juridisch kader

10. Artikel 2.14 van de Wet IB 2001 bevat een rangorderegeling waarin is bepaald dat als een voordeel dat op grond van meerdere artikelen als belastbaar inkomen kan worden aangemerkt, dit voordeel uitsluitend op grond van het als eerste opgenomen hoofdstuk of de als eerste opgenomen afdeling of paragraaf wordt aangemerkt als bestanddeel van het belastbare inkomen. De belastbare winst is opgenomen in afdeling 3.2, het belastbare loon is opgenomen in afdeling 3.3 en in afdeling 3.4 is het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden opgenomen. Dit betekent dat in de eerste plaats moet worden beoordeeld of sprake is van winst uit onderneming.

10. Artikel 3.2 van de Wet IB 2001 bepaalt dat belastbare winst uit onderneming het gezamenlijke bedrag is van de winst die de belastingplichtige als ondernemer geniet uit een of meer ondernemingen verminderend met de ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling. Ingevolge artikel 3.4 van de Wet IB 2001 wordt onder ondernemer verstaan de belastingplichtige voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming. Wil er sprake zijn van winst uit onderneming dan dient er sprake te zijn van een duurzame organisatie die erop is gericht met behulp van arbeid en kapitaal deel te nemen aan het economische verkeer met de bedoeling om voordeel te behalen en waarbij het voordeel ook redelijkerwijs te verwachten is.

12. Ingevolge artikel 3.5, eerste lid, van de Wet IB 2001, wordt onder onderneming mede verstaan het zelfstandig uitgeoefende beroep. Daarvan is sprake als de belastingplichtige werkzaamheden zelfstandig en voor eigen rekening verricht en daarbij ondernemersrisico loopt. De aanwezigheid van een organisatie van kapitaal en arbeid is hiervoor niet vereist (vgl. Hoge Raad 16 september 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC5085).

13. Op grond van artikel 3.6 van de Wet IB 2001 in samenhang met de artikelen 3.74 en 3.76 van de Wet IB 2001 kan een ondernemer die winst uit onderneming geniet en tenminste 1225 uren besteedt aan zijn onderneming(en) aanspraak maken op de zelfstandigenaftrek. Artikel 3.8 van de Wet IB 2001 bepaalt dat winst uit onderneming het bedrag van de gezamenlijke voordelen is die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden verkregen uit een onderneming.

14. Kosten die zijn gemaakt ten behoeve van de onderneming (zakelijke kosten) zijn in beginsel aftrekbaar. De artikelen 3.14, 3.15 en 3.16 van de Wet IB 2001 geven specifieke regels inzake de aftrekbaarheid van bepaalde zakelijke kosten.

15. Artikel 3.80 van de Wet IB 2001 bepaalt dat belastbaar loon het loon is verminderd met de reisaftrek. Het begrip loon dient op grond van artikel 3.81 van de Wet IB 2001 te worden opgevat overeenkomstig de bepalingen van de loonbelasting. Artikel 10 van de Wet op de loonbelasting 1964 bepaalt, voor zover hier relevant, dat loon is al hetgeen uit een dienstbetrekking wordt genoten. Voor de uitleg van het begrip dienstbetrekking dient aansluiting te worden gezocht bij het civielrechtelijke begrip arbeidsovereenkomst van artikel 7:610 van het BW. Hieruit volgt dat voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst er sprake dient te zijn van het verrichten van persoonlijke arbeid, een vergoeding in de vorm van loon en een gezagsverhouding tussen werkgever en werknemer.

Winst uit onderneming of belastbaar loon?

16. Op eiseres rust de last om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een door haar gedreven onderneming en dat de inkomsten genoten onder de overeenkomst met [bedrijf 2] tot die onderneming kunnen worden gerekend. Nu er geen organisatie van kapitaal en arbeid is, dient te worden beoordeeld of er sprake is van een door eiseres zelfstandig uitgeoefend beroep.

17. Eiseres stelt dat er geen sprake is van een gezagsverhouding in haar relatie tot [bedrijf 2] omdat eiseres samen met mevrouw [naam] de productie [A] zelf heeft bedacht, geschreven, ontwikkeld en geproduceerd en zij bovendien één van de twee hoofdrollen speelt. Het ontbreken van een gezagsverhouding impliceert dat er sprake is van zelfstandigheid, één van de vereisten voor de aanwezigheid van een zelfstandig uitgeoefend beroep.

18. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de rechtsverhouding tussen eiseres en [bedrijf 2] zoals neergelegd in de arbeidsovereenkomst (zie hiervoor onder 2) er sprake is van een gezagsverhouding. De overeenkomst heeft als titel Arbeidsovereenkomst. Eiseres treedt volgens de overeenkomst fulltime in dienst bij [bedrijf 2] ten behoeve van de productie in de rol van actrice. [bedrijf 2] is te allen tijde bevoegd eiseres een andere functie of een andere taak te geven. Eiseres is verplicht zich te houden aan de huisregels van [bedrijf 2] . Uit de overeenkomst blijkt verder dat sprake is van een vast salaris met een vakantietoeslag, een recht op vrije dagen en vakantiedagen alsmede toepasselijke bepalingen van de CAO van de [vereniging] . Tevens wordt het salaris bij ziekte doorbetaald, krijgt eiseres een dinervergoeding als er voorstellingen worden gespeeld en een overnachtingsvergoeding indien een hotelovernachting noodzakelijk is. Eiseres is verplicht actief deel te nemen aan repetities en voorstellingen op de door [bedrijf 2] aangegeven dagen en tijdstippen. [bedrijf 2] bepaalt de werktijden en de werkplaatsen. [bedrijf 2] regelt ook het vervoer van en naar de voorstellingen. Dit alles duidt op een gezagsverhouding zoals gebruikelijk tussen een werkgever en een werknemer. Het feit dat eiseres als actrice een grote mate van vrijheid toekomt bij de invulling van haar werkzaamheden, zeker in dit geval nu zij zelf de voorstelling heeft geschreven en geproduceerd, betekent niet dat een gezagsverhouding ontbreekt. De artistieke vrijheden van een actrice passen evengoed bij artistieke werkzaamheden in een dienstverband.

19. Daar komt bij dat, wil er sprake zijn van een zelfstandig uitgeoefend beroep, eiseres de werkzaamheden voor eigen rekening moet verrichten en daarbij ondernemersrisico moet lopen. Eiseres doet zelf geen (financiële) investeringen in de productie, afgezien van de tijd die eiseres heeft besteed aan het schrijven van de productie. Eiseres loopt verder geen enkel ondernemersrisico. Ze verricht haar werkzaamheden tegen een vooraf overeengekomen vaste vergoeding en de hoogte van haar vergoeding is op geen enkele wijze gekoppeld aan het aantal te spelen voorstellingen of het aantal verkochte kaartjes. Het is [bedrijf 2] die de afspraken maakt met de theaters en de verschillende voorstellingen vastlegt. Het is ook [bedrijf 2] die de andere leden van het gezelschap (voor geluid, licht, decor, etc.) inhuurt of in dienst heeft, dus ook op dat punt loopt eiseres geen risico als de kaartverkoop zou tegenvallen. Wel zal eiseres een extra vergoeding ontvangen als er audio- of filmopnamen worden gemaakt. Dit zijn potentiële extra inkomsten die komen bovenop het vaste salaris. Eiseres hoeft geen ondernemersrisico te nemen om deze extra inkomsten te verkrijgen. Het enige risico dat eiseres loopt, is dat [bedrijf 2] onverhoopt haar salaris niet zou (kunnen) betalen. Dit is een werknemersrisico, geen ondernemersrisico.

20. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van winst uit onderneming in de vorm van een door eiseres zelfstandig uitgeoefend beroep. Nu eiseres verplicht is persoonlijke arbeid te verrichten en daarvoor een vast loon ontvangt en er sprake is van een gezagsverhouding, dienen de inkomsten verkregen van [bedrijf 2] te worden aangemerkt als belastbaar loon.

Vertrouwensbeginsel

21. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder in de jaren tot en met 2017 de inkomsten van [bedrijf 2] steeds welbewust als winst uit onderneming heeft geaccepteerd, zodat er sprake is van gewekt vertrouwen dat deze gedragslijn ook voor volgende jaren zal worden toegepast. Aangezien de overeenkomst van 21 februari 2018 nagenoeg gelijkluidend is aan de overeenkomsten van de jaren daarvoor, dienen deze inkomsten ook voor het jaar 2018 tot de winst uit onderneming te worden gerekend. Verweerder stelt dat hij vóór 1 januari 2018 het vertrouwen heeft opgezegd en wel in zijn brief aan eiseres van 28 november 2017 met betrekking tot de aanslag IB/PVV over het jaar 2013. In deze brief schrijft verweerder:

“Uit de overeenkomsten met [bedrijf 2] BV is mij gebleken dat partijen een arbeidsovereenkomst hebben afgesloten. Er is sprake van arbeid, gezag en loon. De inkomsten die hieruit voortvloeien, dienen dan ook aangemerkt te worden als loon uit dienstbetrekking. In het geval van uw cliënte kunnen de looninkomsten niet tot de omzet worden gerekend. Ik ben dan ook voornemens de aanslag op te leggen, waarbij ik, onder inhouding van loonheffing, een bedrag van in totaal € 26.782 zal aanmerken als loon uit dienstbetrekking.”

22. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de inspecteur het rechtens te beschermen vertrouwen kan beëindigen door de belastingplichtige kenbaar te maken dat hij zijn standpunt heeft gewijzigd. Het is niet langer mogelijk om aan een standpuntbepaling van de inspecteur vertrouwen te ontlenen als het voor de belastingplichtige duidelijk is geworden dat de inspecteur dit standpunt niet meer inneemt (vgl. Hoge Raad 23 oktober 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC4746).

23. Eiseres stelt dat in de brief van 28 november 2017 niet met zoveel woorden wordt gezegd dat het vertrouwen wordt opgezegd en dat dit ook niet uit de tekst kan worden herleid. De rechtbank deelt deze opvatting niet. De passage in de brief gaat specifiek over de arbeidsovereenkomsten met [bedrijf 2] . Uit de bewoordingen van de brief blijkt duidelijk dat verweerder deze overeenkomsten als dienstbetrekking kwalificeert. Het moet voor eiseres duidelijk zijn dat verweerder in elk geval vanaf 28 november 2017 zijn standpunt heeft gewijzigd. Dat verweerder deze inkomsten voor de jaren tot en met 2017 op basis van het vertrouwensbeginsel tot de winst uit onderneming heeft gerekend, betekent niet dat hij hieraan is gehouden voor nagenoeg gelijkluidende arbeidsovereenkomsten die ná 28 november 2017 door eiseres met [bedrijf 2] zijn gesloten. De rechtbank zal het beroep op het vertrouwensbeginsel dan ook niet honoreren.

Zelfstandigenaftrek

24. Nu het vertrouwensbeginsel niet van toepassing is, kwalificeren de inkomsten van [bedrijf 2] als belastbaar loon. Dit betekent dat eiseres geen aanspraak kan maken op de zelfstandigenaftrek.

Kostenaftrek

25. De rechtbank stelt voorop dat het in beginsel op de weg van eiseres ligt om de aftrek van uitgaven als zakelijke kosten, voortvloeiend uit en verband houdend met de door haar gedreven onderneming, aannemelijk te maken. Dit betekent dat eiseres moet stellen en bij betwisting door verweerder aannemelijk moet maken dat en in hoeverre de kosten aftrekbaar zijn. Nu de inkomsten verkregen van [bedrijf 2] als belastbaar loon worden aangemerkt, komen de kosten die daarmee samenhangen, niet voor aftrek in aanmerking.

Kleding en persoonlijke verzorging

26. Eiseres maakt met name bezwaar tegen de door verweerder (deels) geweigerde aftrek voor kosten van kleding en persoonlijke verzorging. Voor zover de gemaakte kosten samenhangen met het behalen van winst uit onderneming bepaalt artikel 3.16, tweede lid, onderdelen c en d, van de Wet IB 2001, dat kosten voor kleding, met uitzondering van werkkleding, en kosten voor persoonlijke verzorging, niet aftrekbaar zijn. Voor artiesten, presentatoren en beroepssporters bepaalt artikel 3.16, zevende lid, van de Wet IB 2001, dat het tweede lid, onderdelen c en d niet van toepassing is. Nu eiseres werkzaam is als actrice, is de verruimde kostenaftrek voor kleding en persoonlijke verzorging op haar van toepassing. Eiseres heeft in haar aangifte een bedrag van € 769,25 als kleding in aftrek gebracht. Verweerder heeft een aftrek van € 150 geaccepteerd. Eiseres heeft daarnaast in totaal een bedrag van € 1.664 als kosten voor persoonlijke verzorging in aftrek gebracht. Verweerder heeft deze kosten niet in aftrek toegelaten. In totaal staat derhalve een bedrag van € 2.310,25 aan kosten voor kleding en persoonlijke verzorging ter discussie. Partijen komen ter zitting bij wijze van compromis overeen dat van dit bedrag alsnog € 600 in aftrek zal worden toegelaten als kosten voor kleding en persoonlijke verzorging. Het resterende bedrag van € 1.710,25 wordt aangemerkt als een niet aftrekbare privébesteding. De rechtbank sluit zich hierbij aan.

Accessoires

27. In de parlementaire geschiedenis ter zake van de beperking van de aftrekbaarheid van gemengde kosten in de winstssfeer is ten aanzien van accessoires het volgende opgenomen: “Met betrekking tot deze post zij opgemerkt dat onder kleding ook schoeisel en accessoires moeten worden begrepen.” (Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 874, nr. 3, p. 9). De verruimde kostenaftrek van artikel 3.16, zevende lid, van de Wet IB 2001 geldt dan in beginsel ook voor accessoires. Eiseres heeft in haar aangifte een bedrag van € 303 voor accessoires in aftrek gebracht. Verweerder heeft hiervan € 78,80 in aftrek toegelaten. Het resterende bedrag van € 224,20 heeft verweerder bij het opleggen van de aanslag in aftrek geweigerd omdat deze kosten zien op de werkzaamheden voor [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , welke werkzaamheden als werkzaamheden in dienstbetrekking zijn aangemerkt. In bezwaar heeft verweerder de inkomsten van [bedrijf 1] alsnog tot de winst uit onderneming gerekend, zodat een deel van deze kosten alsnog in aftrek moet worden toegelaten. Nu eiseres voor deze kosten geen toerekening heeft gemaakt naar kosten die zien op de winst uit onderneming en kosten die zien op de inkomsten uit dienstbetrekking, zal de rechtbank in goede justitie de hoogte van de aftrek dienen te bepalen. Het totale voordeel uit onderneming en uit dienstbetrekking bedraagt € 44.189. Hiervan is € 27.274 oftewel 62% winst uit onderneming. De rechtbank zal daarom 62% van de kosten voor accessoires van €303 oftewel € 187,86 als aftrekbare kosten aanmerken. Dit resulteert in een additionele aftrek van € 109 (€ 187,86 -/- € 78,80).

Reiskosten

28. Ter zitting komen partijen bij wijze van compromis overeen dat € 50 als reiskosten in aftrek zal worden toegelaten. De rechtbank sluit zich hierbij aan.

Vakliteratuur

29. Eiseres heeft in haar aangifte een bedrag van € 429 als vakliteratuur in aftrek gebracht. Eiseres geeft ter zitting aan dat dit met name betreft de aanschaf van literatuur, zoals romans en biografieën, benodigd voor het opdoen van inspiratie voor het schrijven van haar eigen toneelstuk. Nu de uiteindelijke inkomsten die eiseres van [bedrijf 2] ontvangt ter zake van het door haar zelf geschreven toneelstuk als belastbaar loon worden aangemerkt, houden deze kosten onvoldoende verband met de door eiseres gedreven onderneming. De rechtbank acht deze kosten daarom niet aftrekbaar.

Voedsel en drank

30. Eiseres heeft in haar aangifte een bedrag van € 274 voor voedsel en drank in aftrek gebracht. Verweerder heeft deze aftrek geweigerd. Op grond van artikel 3.8 van de Wet IB 2001 in samenhang met artikel 3.15, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001, zijn zakelijke kosten die verband houden met voedsel en drank in beginsel aftrekbaar, voor zover zij uitgaan boven de (gezamenlijke) drempel van € 4.500 (2018). Deze drempel is op grond van het vijfde lid van artikel 3.15, van de Wet IB 2001, niet van toepassing als de belastingplichtige ervoor kiest 80% van de kosten in aftrek te brengen.

31. In het zogenoemde verteerkostenarrest overweegt de Hoge Raad dat de noodzaak om te eten en drinken op zichzelf beschouwd niet uitsluit dat sprake is van gemengde kosten. Van belang is dat de verteerkosten zijn gemaakt met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming (Hoge Raad 18 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1472). Ter zitting geeft eiseres aan dat deze kosten zien op etentjes met regisseurs en producenten voor het verkrijgen van nieuwe opdrachten en dat zij op elke restaurantbon heeft genoteerd met wie zij heeft gegeten. Dit wordt door verweerder niet weersproken. De rechtbank gaat ervan uit dat de gemaakte kosten aftrekbaar zijn voor zover ze zijn toe te rekenen aan de winst uit onderneming. Nu eiseres zelf geen toerekening heeft gemaakt tussen kosten toerekenbaar aan de winst uit onderneming enerzijds en inkomsten uit dienstbetrekking anderzijds, zal de rechtbank in goede justitie de hoogte van de aftrek van deze kosten bepalen. De rechtbank hanteert hiervoor dezelfde verdeelsleutel als voor de kosten voor accessoires (zie onder 27). De rechtbank zal 62% van de kosten voor eten en drinken van € 274 oftewel € 170 als zakelijke kosten aanmerken. Op grond van artikel 3.15, vijfde lid, van de Wet IB 2001, is 80% daarvan, oftewel € 136 aftrekbaar.

Theaterbezoek

32. Eiseres heeft in haar aangifte een bedrag van € 548,70 in aftrek gebracht voor het bezoeken van voorstellingen. Eiseres heeft ter zitting aangegeven dat zij voorstellingen van anderen moet bezoeken omdat zij beroepsmatig op de hoogte moet blijven van de ontwikkelingen op het gebied van theater en zij bovendien contacten met producenten, regisseurs en andere acteurs dient te onderhouden met het oog op het verkrijgen van nieuwe opdrachten. Het grote aantal voorstellingen dat eiseres in 2018 heeft bezocht (28 reguliere voorstellingen en 5 premières), naast de voorstellingen waar ze zelf op de planken stond, onderstreept volgens eiseres de zakelijkheid van het theaterbezoek.

33. Verweerder stelt dat de theaterbezoeken kortstondige evenementen betreffen die voor de meeste mensen een vrijblijvend en recreatief karakter hebben waardoor de kosten niet aftrekbaar zijn. Verweerder wijst op de uitspraak van Hof Amsterdam van 20 februari 1995, ECLI:NL:GHAMS:1995:AW1285, waar het Hof oordeelde dat kosten voor theaterbezoek niet aftrekbaar waren omdat theaterbezoek vergelijkbaar is met een excursie en kosten van “excursies, studiereizen en dergelijke” onder de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964) van aftrek waren uitgesloten. Het Hof verwijst hierbij naar de parlementaire geschiedenis bij het voorstel van Wet invoering en aanvulling van de vereenvoudiging van de tariefstructuur in de loon- en inkomstenbelasting en wijziging van de regeling betreffende aftrekposten, waarin over excursies is opgemerkt “dat het hierbij in het bijzonder gaat om evenementen die een kortstondig en voor de deelnemers veelal vrijblijvend karakter dragen.” (Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 873, nr. 3, p. 28). Dit wetsvoorstel betrof de aftrekbeperking voor kosten in de niet-winstsfeer. Voor de aftrek van kosten in de winstsfeer was het wetsvoorstel Wijziging van de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting (beperking van de aftrekbaarheid van gemengde kosten in de winstsfeer) aanhangig. In de parlementaire geschiedenis bij dit wetsvoorstel is dezelfde opmerking gemaakt over het kortstondige en vrijblijvende karakter van excursies (Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 874, nr. 3, p. 10). Dit kortstondige en vrijblijvende karakter werd aangehaald als de reden waarom onder de Wet IB 1964 deze kosten in de winstsfeer slechts gedeeltelijk (voor 90%) aftrekbaar zouden moeten zijn.

34. De regeling van de Wet IB 1964 voor aftrek van kosten in de winstsfeer heeft zijn weg gevonden in de Wet IB 2001 en wel in artikel 3.15, eerste lid, onderdeel c, in verbinding met het vijfde lid van dat artikel. Kosten voor congressen, seminars, symposia, excursies, studiereizen en dergelijke komen voor 80% in aftrek (indien de belastingplichtige daarvoor kiest). Dit betekent dat de kosten voor theaterbezoek ondanks het kortstondige en vrijblijvende karakter daarvan voor 80% aftrekbaar zijn, mits eiseres aannemelijk maakt dat deze kosten verband houden met de door haar gedreven onderneming.

35. Gelet op het aantal voorstellingen dat eiseres, naast haar eigen voorstellingen, heeft bezocht en gelet op hetgeen eiseres ter zitting geloofwaardig heeft verklaard over de noodzaak van het theaterbezoek, is de rechtbank van oordeel dat de theaterbezoeken voor eiseres niet louter consumptieve bestedingen zijn. Voor zover de gemaakte kosten zijn toe te rekenen aan de winst uit onderneming, zijn deze kosten (beperkt) aftrekbaar. Nu eiseres ook voor deze kosten geen toerekening heeft gemaakt, zal de rechtbank in goede justitie de hoogte van de aftrek dienen te bepalen. De rechtbank hanteert hiervoor dezelfde verdeelsleutel als voor de kosten voor accessoires en voedsel en drank. In totaal wordt dan 62% van de kosten voor theaterbezoek van € 548,70 oftewel € 340 als zakelijke kosten aangemerkt. Hiervan is 80% oftewel € 272 aftrekbaar.

Slotsom

36. Naar het oordeel van de rechtbank dienen de door eiseres van [bedrijf 2] ontvangen inkomsten te worden aangemerkt als belastbaar loon. Eiseres heeft geen recht op zelfstandigenaftrek. Voor wat betreft de winst uit onderneming en de aftrek van kosten voor kleding, persoonlijke verzorging en reiskosten hebben partijen ter zitting een compromis bereikt, waardoor eiseres recht heeft op een extra aftrek van € 650. Voor wat betreft de kosten voor accessoires, eten en drinken en theaterbezoek, staat de rechtbank een additionele aftrek van in totaal € 517 toe. De totale additionele aftrek voor zakelijke kosten bedraagt dan € 1.197. Dit betekent dat de belastbare winst uit onderneming van eiseres en het inkomen uit werk en woning als volgt worden bepaald:

Omzet

27.274

In aftrek toegelaten kosten

1.525

Additionele aftrek

1.167

Winst

24.582

Zelfstandigenaftrek

0

Winst na ondernemersaftrek

24.582

MKB winstvrijstelling (14%)

3.442

Belastbare winst uit onderneming

21.140

Inkomsten uit dienstbetrekking

16.915

Inkomsten vroegere dienstbetrekking

13.071

Aftrek voor betaalde lijfrentepremie

894

Inkomen uit werk en woning

50.232

37. De belastbare winst uit onderneming dient te worden verminderd tot € 21.140 en het inkomen uit werk en woning tot € 50.232. Nu deels wordt tegemoetgekomen aan de grieven van eiseres zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren.

Proceskosten en griffierecht

38. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Gesteld noch gebleken is dat in bezwaar – ondanks het verzoek daartoe en de gegrondverklaring van het bezwaar – reeds een proceskostenvergoeding is toegekend. Daarom zal ook voor de bezwaarfase een proceskostenvergoeding worden toegekend.

De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.461 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 647 in de bezwaarfase en van € 907 in de beroepsfase en een wegingsfactor 1).

39. Verder dient verweerder aan eiseres het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de aanslag IB/PVV 2018 tot een berekend naar een belastbare winst uit onderneming van € 21.140 en een inkomen uit werk en woning van € 50.232;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.461, en

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C. Brouwer, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.B.K. Stroosnier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
28 juli 2025.

griffier rechter

Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift per post verzonden op:

Rechtsmiddel