KvK-inschrijving en btw-nummer onvoldoende voor IB-ondernemerschap bij dga
KvK-inschrijving en btw-nummer onvoldoende voor IB-ondernemerschap bij dga
Gegevens
- Nummer
- 2025/1241
- Publicatiedatum
- 14 november 2025
- Auteur
- Redactie
- Rubriek
- Uitspraak
Hof Den Haag oordeelt dat een man geen ondernemer is voor de inkomstenbelasting, ook al stond hij ingeschreven bij de KvK en droeg hij btw af. De managementvergoeding die hij van zijn bv ontving, is terecht aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden.
Een man bezit samen met twee anderen alle aandelen in een holding die op haar beurt de aandelen houdt in twee werkmaatschappijen. Hij factureert jaarlijks € 48.000 aan de holding als managementvergoeding. In zijn aangiften ib/pvv 2013 t/m 2016 rekent hij deze inkomsten tot de winst uit onderneming en claimt hij zelfstandigenaftrek. Na een boekenonderzoek corrigeert de inspecteur dit: de man is volgens de fiscus feitelijk werknemer van de bv, zodat sprake is van loon of – uit coulance – van resultaat uit overige werkzaamheden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en de man gaat in hoger beroep.
Geen duurzame organisatie van kapitaal en arbeid Volgens Hof Den Haag is geen sprake van een onderneming in de zin van artikel 3.2 Wet IB 2001. De man toont niet aan dat hij een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid heeft waarmee hij zelfstandig deelneemt aan het economisch verkeer. De enkele inschrijving bij de Kamer van Koophandel, het bezit van een btw-nummer en het hebben van enkele balansposten zijn daarvoor onvoldoende. De inspecteur mocht daarom de zelfstandigenaftrek weigeren en de inkomsten als resultaat uit overige werkzaamheden aanmerken.
Geen vertrouwen of ongelijke behandeling Het hof verwerpt ook het beroep op het vertrouwensbeginsel: uit het controlerapport blijkt juist dat de inspecteur voor de jaren vóór 2017 correcties in de inkomstenbelasting zou doorvoeren. De gestelde toezegging van de Belastingdienst Groningen is niet met stukken onderbouwd. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt, omdat de man geen concrete vergelijkbare gevallen heeft genoemd waarin gunstiger is gehandeld. Het hoger beroep is ongegrond en de uitspraak van de rechtbank blijft in stand.
Bron: Hof Den Haag 16-10-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:2156
Wet: art. 3.2 Wet IB 2001