Home

Influencer

Influencer

Gegevens

Kenmerk
KG:213:2025:12
Publicatiedatum
16 december 2025
Bron
Kennisgroepen Standpunten
Status
Geldig

Aanleiding

Belastingplichtige is actief als influencer en vlogger. De activiteiten van belastingplichtige op sociale media bestaan onder meer uit het produceren van zogenaamde unboxing video’s. Het doel is om meer volgers en sponsoren aan te trekken. Het is niet in geschil dat deze werkzaamheden een bron van inkomen vormen, in casu een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Belastingplichtige geniet dus winst uit onderneming.

In de unboxing video’s worden kleding en accessoires (verder: kleding of kledingstukken) door belanghebbende uitgepakt en becommentarieerd. De unboxing video’s worden niet in opdracht van kledingmerken geproduceerd. Evenmin worden de kledingstukken door kledingmerken gesponsord/verstrekt. Een en ander resulteert na verloop van tijd in meer omzet bij belanghebbende, bijvoorbeeld in de vorm van sponsoring of het verkrijgen van commissies als gevolg van het aanprijzen van producten en/of diensten (inkomsten uit zogenaamde ‘affiliate marketing’).

Belanghebbende schaft de kleding voor het produceren van de unboxing video’s zelf aan en brengt de ten behoeve van de unboxing video’s gemaakte uitgaven voor de kleding direct als kosten in mindering op de winst uit onderneming. Niet in geschil is dat er geen sprake is van een bedrijfsmiddel.

Nadat belastingplichtige de unboxing video's heeft gemaakt, is het gebruik van de kleding in casu in drie scenario's te onderscheiden:

  1. verkoop aan derden;

  2. eigen gebruik voor louter privédoeleinden;

  3. eigen gebruik voor andere ondernemingsdoeleinden.

Vragen

  1. Zijn de uitgaven voor kleding op zakelijke gronden gedaan, dat wil zeggen met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming?

  2. Zo ja, wordt de kostenaftrek voor kleding beperkt door artikel 3.16 tweede lid, onderdeel c, Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001)?

  3. Zo ja, kwalificeert belastingplichtige als een artiest of presentator, zodat de uitzonderingsbepaling van artikel 3.16, zevende lid, Wet IB 2001, van toepassing is?

Antwoorden

  1. Ja, de uitgaven voor kleding zijn op zakelijke gronden gedaan. De uitgaven zijn gedaan met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming.

  2. Ja, indien de kosten zijn gemaakt ten behoeve van belastingplichtige zelf, is artikel 3.16 Wet IB, tweede lid, onderdeel c, Wet IB 2001 van toepassing. Dit is het geval in scenario C. De kleding kan verder ook niet worden aangemerkt als werkkleding.

  3. Nee, de belastingplichtige kwalificeert niet als een artiest of presentator als bedoeld in artikel 3.16, zevende lid, Wet IB 2001.

Beschouwing vraag 1

Voor de beoordeling of de uitgaven voor kleding in mindering mogen worden gebracht op de winst uit onderneming van belanghebbende is allereerst van belang of de kleding een functie vervult binnen de onderneming van belanghebbende.

In deze casus staat de zakelijke functie van de kleding vast. De kleding wordt gebruikt voor het produceren van een unboxing video die hiermee een bijdrage levert aan de ondernemingsactiviteiten en de omzetgroei van belanghebbende.

Omdat uit de aanleiding blijkt dat er geen sprake is van een bedrijfsmiddel brengt het voorgaande met zich mee dat de kledinguitgaven zakelijke kosten vormen die in beginsel in mindering kunnen worden gebracht op de winst uit onderneming van belanghebbende.

Beschouwing vraag 2

Op grond van artikel 3.16, tweede lid, onderdeel c, Wet IB 2001 worden kledingkosten (met uitzondering van kosten voor werkkleding) die ten behoeve van een belastingplichtige zelf zijn gemaakt echter van aftrek uitgesloten. Onder kleding moeten ook schoeisel en accessoires worden begrepen (Kamerstukken II, 1988-1989, 20874, nr. 3, p. 9).

Ten aanzien van scenario’s A en B is er geen sprake van kledingkosten ‘ten behoeve van de belastingplichtige zelf’ ondanks het feit dat belanghebbende de kleding op video heeft vertoond door de kleding uit te pakken en zelf te dragen. In de voornoemde scenario’s zijn de kledingkosten gemaakt met het doel om kortstondig bij te dragen aan het produceren van de unboxing video’s, wat een (kern)activiteit is van de eenmanszaak van belanghebbende. Onder deze omstandigheden kan niet worden gesteld dat het gebruik van de kleding in de unboxing video’s ‘ten behoeve van de belastingplichtige zelf’ is, want er is geen sprake van gemengd gebruik. De kledingkosten worden in scenario’s A en B dus niet in aftrek beperkt door artikel 3.16, tweede lid, onderdeel c, Wet IB 2001.

Wat betreft scenario B wordt voorts opgemerkt dat de kleding na het produceren van de unboxing video’s geen functie meer vervult binnen de onderneming van belanghebbende en dat op dat moment een onttrekking van de kleding tegen de waarde in het economisch verkeer in aanmerking moet worden genomen.

Ten aanzien van scenario C is voor wat betreft het uitpakken en het kortstondig op video dragen van de kleding geen sprake van kledingkosten ‘ten behoeve van de belastingplichtige zelf’. Indien de belanghebbende de kleding gebruikt voor ondernemingsdoeleinden anders dan het produceren van unboxing video’s is er mogelijk wel sprake van kledingkosten ‘ten behoeve van de belastingplichtige zelf’. Voor wat betreft het gebruik van de kleding voor andere ondernemingsdoeleinden dan het produceren van unboxing video’s, is het aan de behandelend inspecteur om aan de hand van de specifieke feiten en omstandigheden te oordelen of er sprake is van kledingkosten ‘ten behoeve van de belastingplichtige zelf’.

Voor scenario C is verder mogelijk nog van belang of de kleding kwalificeert als werkkleding. In artikel 3.16, vijfde lid, onderdelen a en b, Wet IB 2001 is gedefinieerd wat onder het begrip werkkleding, genoemd in artikel 3.16, tweede lid, onderdeel c, Wet IB 2001, valt. Kleding wordt aangemerkt als werkkleding indien het a) uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om in het kader van de onderneming te worden gedragen of b) is voorzien van zodanige uiterlijke kenmerken dat daaruit blijkt dat deze uitsluitend is bestemd om bij het bepalen van de winst te worden gedragen. In artikel 7 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 is het criterium van artikel 3.16, vijfde lid, onderdeel b, Wet IB 2001 nader ingevuld.

De onderhavige kleding voldoet niet aan de voorwaarde van artikel 3.16, vijfde lid, onderdeel a, Wet IB 2001, aangezien het niet uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om in het kader van de onderneming te worden gedragen. Deze kleding is ook geschikt is om voor privédoeleinden te worden gedragen.

De kleding voldoet evenmin aan de voorwaarde van artikel 3.16, vijfde lid, onderdeel b, Wet IB 2001 in samenhang met artikel 7 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001, omdat geen sprake is van uiterlijke beeldkenmerken van een bepaalde omvang die aan de onderneming zijn gebonden. Dit brengt met zich mee dat de kleding niet als werkkleding in de zin van artikel 3.16, tweede lid, onderdeel c, Wet IB 2001 kan worden aangemerkt.

Beschouwing vraag 3