Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-05-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:3775, Wahv 200.301.201/01
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-05-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:3775, Wahv 200.301.201/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 12 mei 2022
- Datum publicatie
- 30 mei 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2022:3775
- Zaaknummer
- Wahv 200.301.201/01
Inhoudsindicatie
Meervoudig arrest. Proceskostenvergoeding. In het belang van een uniforme toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht in Mulderzaken toetst het hof de door de kantonrechter toegepaste wegingsfactor voortaan vol in plaats van marginaal. Wegingsfactor 0,5 (licht) is in Mulderzaken het uitgangspunt.
Uitspraak
zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer |
: Wahv 200.301.201/01 |
CJIB-nummer |
: 227566922 |
Uitspraak d.d. |
: 12 mei 2022 |
Arrest op het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 20 augustus 2021, betreffende
wonende te [woonplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. B. de Jong, kantoorhoudende te Gouda.
De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie vernietigd, het administratief beroep van de betrokkene gedeeltelijk gegrond verklaard en de inleidende beschikking gewijzigd in zoverre dat de feitcode, de omschrijving van de gedraging en het bedrag van de sanctie worden gewijzigd in respectievelijk “N270e”, “een band/de banden beschadigd is/zijn, waarbij het karkas zichtbaar is of de band/banden uitstulpingen vertoont/vertonen, voor één band” en “€ 140,- (vermeerderd met € 9,- administratiekosten)”. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 734,50.
Het verloop van de procedure
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
Er is daarnaast gevraagd om de zaak op een zitting van het hof te behandelen.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld op de zitting van 28 april 2022. De gemachtigde van de betrokkene is verschenen. De advocaat-generaal is vertegenwoordigd door [naam1] .
Na de zitting heeft de enkelvoudige kamer van het hof de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
De beoordeling
1. Het hoger beroep is gericht tegen de hoogte van de door de kantonrechter voor de fase van het administratief beroep en het beroep bij de kantonrechter toegekende vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Volgens de gemachtigde heeft de kantonrechter het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) niet juist toegepast. De gemachtigde heeft daartoe in het hoger beroepschrift en ter zitting van het hof aangevoerd dat de kantonrechter voor de telefonische hoorzitting bij de officier van justitie ten onrechte 1 punt heeft toegekend. Dit moet, gelet op de jurisprudentie van het hof, 0,5 punt te zijn. Verder heeft de kantonrechter ten onrechte wegingsfactor 0,25 toegepast (gewicht van de zaak = zeer licht). Gelet op de jurisprudentie van het hof dient de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) te worden toegepast.
De in het hoger beroepschrift opgenomen grond dat voor de tweede zitting bij de kantonrechter ten onrechte 0,5 punt is toegekend heeft de gemachtigde ter zitting laten vallen.
2. De vertegenwoordiger van de advocaat-generaal heeft ter zitting van het hof aangegeven zich te kunnen vinden in hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd met betrekking tot het voor de telefonische hoorzitting bij de officier van justitie toe te kennen 0,5 punt en zich te refereren aan het oordeel van het hof met betrekking tot de door de kantonrechter toegepaste wegingsfactor.
3. Het Bpb bevat regels omtrent de toekenning van proceskostenvergoedingen. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bpb wordt het bedrag van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief.
4. Het hof stelt vast dat de kantonrechter voor de telefonische hoorzitting bij de officier van justitie 1 punt heeft toegekend. Dit in onderdeel A5.2 van de bijlage bij het Bpb van de bijlage bij het opgenomen punt dient echter, met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Bpb, te worden gehalveerd. Het hof wijst hiertoe op zijn arresten van 20 juli 2021 (gepubliceerd op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2021:7004) en 17 januari 2022 (gepubliceerd op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2022:280).
5. De kantonrechter heeft het gewicht van de zaak vastgesteld op "zeer licht" en de daarbij behorende wegingsfactor 0,25 als bedoeld in onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb toegepast. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat in het initiële beroepschrift geen andere grond is vermeld dan een algemene betwisting van de gedraging en dat pas bij het horen (het hof begrijpt: bij de officier van justitie) als enige grond wordt genoemd dat de feitcode onjuist is, net zoals in het beroep (het hof begrijpt: het beroepschrift tegen de beslissing van de officier van justitie) en ter zitting, terwijl overigens niet is gebleken van bijzondere werkzaamheden terwijl de gemachtigde overigens weinig reistijd heeft hoeven te besteden, nu de zaak in de plaats van zijn vestiging is behandeld en hij nog voor 21 andere zaken aanwezig was zodat die reistijd verdeeld over die zaken helemaal gering is.
6. Het hof heeft eerder overwogen dat de kantonrechter bij uitstek in staat is om het gewicht van de aan hem voorgelegde zaak te beoordelen, zodat de beslissing van de kantonrechter met betrekking tot de toe te passen wegingsfactor zich slechts leent voor een marginale toetsing door het hof (vergelijk het arrest van het hof van 15 oktober 2015, gepubliceerd op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2015:7804). Het hof ziet aanleiding om hierop terug te komen en overweegt daartoe dat bedoelde jurisprudentie van het hof is gevormd in de periode dat ook in andere situaties dan waarin sprake was van het in het gelijk stellen in de zin van het arrest van het hof van 28 april 2020 (gepubliceerd op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2020:3336) proceskostenvergoedingen werden toegekend. Sinds dit arrest van het hof is het uitgangspunt dat alleen een proceskostenvergoeding wordt toegekend indien de inleidende beschikking, waarbij de sanctie is opgelegd, wordt vernietigd of als de inleidende beschikking wordt gewijzigd op het punt van de hoogte van het bedrag van de sanctie, de omschrijving van de gedraging of de feitcode. Vaste jurisprudentie van het hof is dat in zodanig geval het gewicht van de zaak als licht moet worden aangemerkt waarbij, overeenkomstig onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb een wegingsfactor van 0,5 hoort.
Mede gelet op het belang van een uniforme toepassing van het Bpb zal het hof de beslissing van de kantonrechter met betrekking tot de toe te passen wegingsfactor voortaan niet meer marginaal toetsen, maar beoordelen of de kantonrechter de juiste wegingsfactor heeft toegepast. In geval een andere wegingsfactor is toegepast dan 0,5 (gewicht van de zaak = licht), zal het hof beoordelen of er duidelijke redenen zijn die nopen tot afwijking van dit uitgangspunt (vergelijk: de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 december 2014, gepubliceerd op rechtspraak.nl: ECLI:NL:RVS:2014:4701).
7. Het hof stelt vast dat de door de kantonrechter gebezigde argumenten niet betrekking hebben op het gewicht van de zaak, maar op de door de gemachtigde geleverde inspanning. Deze argumenten nopen niet tot afwijking van het uitgangspunt dat het gewicht van de zaak als licht moet worden aangemerkt.
8. Gelet hierop heeft de kantonrechter de hoogte van de voor de fase van het administratief beroep en het beroep bij de kantonrechter toegekende vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand onjuist vastgesteld. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter, voor zover daarbij is beslist op het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding, vernietigen.
9. Het hof zal een vergoeding toekennen voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Aan het indienen van het administratief beroepschrift, het beroepschrift bij de kantonrechter, het hoger beroepschrift, het bijwonen van de eerste zitting bij de kantonrechter en het bijwonen van de zitting bij het hof dienen in totaal 5 punten te worden toegekend.
Voor het telefonisch horen in administratief beroep zal het hof met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Besluit 0,5 punt toekennen. Voor de nadere zitting, anders dan na tussenuitspraak, bij de kantonrechter zal het hof 0,5 punt toekennen. De waarde per punt bedraagt voor het administratief beroep € 541,- en voor het (hoger) beroep € 759,-. Gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast in de fase van het administratief beroep en het beroep bij de kantonrechter. In de fase van het hoger beroep, dat slechts betrekking heeft op de hoogte van de proceskostenvergoeding, wordt wegingsfactor 0,25 (gewicht van de zaak = zeer licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van in totaal € 1.734,- (= (1,5 x € 541,- x 0,5) + (2,5 x € 759,- x 0,5) + (2 x € 759,- x 0,25)).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter, voor zover aan het hoger beroep onderworpen, namelijk voor zover daarbij is beslist op het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van in totaal € 1.734,-.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Schuijlenburg, Beswerda en Wijma, in tegenwoordigheid van Swart als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.