Home

Gerechtshof Den Haag, 24-05-2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1853, 200.123.471

Gerechtshof Den Haag, 24-05-2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1853, 200.123.471

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
24 mei 2016
Datum publicatie
21 juli 2016
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2016:1853
Formele relaties
Zaaknummer
200.123.471

Inhoudsindicatie

Beleggingsportefeuille, marginverplichting, tradingstop, schadebeperking, liquidatie.

Uitspraak

Afdeling civiel recht

Zaaknummer: 200.123.471/01

Zaak/rolnummer rechtbank: 100636 / HA ZA 98-1908

Arrest d.d. 24 mei 2016

inzake

[appellant] ,

[appellante] ,

beiden wonende te [woonplaats],

[W Holding],

gevestigd te Schoten, België,

appellanten in het principaal appel,

geïntimeerden in het incidenteel appel,

eisers in het incident,

advocaat: mr. H.J. Bos te Amsterdam,

tegen

BANQUE ARTESIA NEDERLAND B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

geïntimeerde in het principaal appel,

appellante in het incidenteel appel,

verweerster in het incident,

hierna te noemen: de Bank,

advocaat: mr. J.W. van Rijswijk te Amsterdam.

Het verdere verloop van het geding

Na het incidenteel arrest van 29 april 2014 heeft de Bank een memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties, genomen. Hierop is door [appellanten] een memorie van antwood in incidenteel appel genomen. Ter terechtzitting van 30 april 2015 is de zaak bepleit aan de hand van pleitnota’s die deel uitmaken van het procesdossier. Hierna hebben partijen elk nog een akte genomen. Vervolgens is arrest gevraagd.

De beoordeling van het geschil in de hoofdzaak

1 De feiten

De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 22 januari 2003 onder 2.1 tot en met 2.8 een aantal feiten vastgesteld die in hoger beroep niet zijn betwist, met dien verstande dat [appellanten] in grief I in principaal appel betogen dat de rechtbank onder 2.6 ten onrechte als vaststaand heeft aangenomen dat sprake is geweest van een negatief liquidatiesaldo in de portefeuilles van [appellanten] Voor zover de feiten niet zijn betwist, staan deze in hoger beroep vast. Het hof zal in rechtsoverweging 6 ingaan op de vraag of er op enig moment een negatief liquidatiesaldo is geweest.

Het gaat in deze zaak om het volgende.

1.1

Van 1992 tot begin 1998 hebben [appellanten] via de Bank in valuta en valutaopties gehandeld, waarbij de transacties geschiedden op naam en voor rekening van [appellante] en [W Holding] en [appellant] steeds optrad als gemachtigde respectievelijk directeur.

1.2

Er vonden tientallen transacties per dag plaats. Deze transacties waren van grote omvang. Met de ingenomen posities waren bedragen ter grootte van miljoenen tot tientallen miljoenen guldens gemoeid. [Appellantens] contactpersoon bij de Bank was de heer [S] (hierna: [S]). Zij onderhielden een intensief contact, vele malen per dag, op alle mogelijke tijdstippen.

1.3

Vanwege het grote volume aan transacties hanteerde de Bank, in plaats van telkens de marginverplichting te berekenen, het zogenaamde systeem-Lops. Door middel van een computerprogramma, ontwikkeld door en genoemd naar een medewerker van de Bank, werd het liquidatiesaldo van de portefeuilles van [appellante] en [W Holding] berekend, dat wil zeggen (kort gezegd) de waarde van de portefeuilles bij het op een bepaald moment sluiten van alle posities, waaronder het saldo van de margin-accounts. [appellante] en [W Holding] hielden op hun margin-accounts een constant tegoed aan van in totaal NLG 2.100.000,-.

1.3

Bij hoofdelijkheidsakte van 1 september 1994 hebben [appellant], [appellante] en [W Holding] zich tegenover de Bank hoofdelijk verbonden voor al hetgeen de Bank nu of te enige tijd uit welken anderen hoofde dan ook van hen tezamen of van ieder van hen afzonderlijk te vorderen heeft of zal hebben.

1.4

Op 12 januari 1998 heeft de Bank een tradingstop ingesteld omdat er volgens de Bank een negatief liquidatiesaldo van ongeveer NLG 100.000,- bestond. [appellanten] hebben hiertegen geprotesteerd. Op 3 april 1998 is de Bank overgegaan tot liquidatie van de portefeuilles van [appellante] en [W Holding].

2 De vordering van de Bank

2.1

De in eerste aanleg gewijzigde vordering van de Bank luidt, verkort weergegeven, dat [appellanten] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan de Bank van NLG 848.118,88 met rente en kosten. De Bank legt hieraan ten grondslag dat na de liquidatie van de portefeuilles sprake was van een debetstand van [appellante] van een bedrag van NLG 1.444.924,74 en een debetstand van [W Holding] van NLG 231.972,30. Deze bedragen zijn verrekend met een creditsaldo ten gunste van [appellant] van NLG 828.778,16.

3 De reconventionele vordering van [appellanten]

3.1

De in eerste aanleg gewijzigde reconventionele vordering van [appellanten] luidde:

- veroordeling van de Bank tot betaling aan [appellant] van een bedrag van NLG 828.778,16 met rente;

- veroordeling van de Bank tot betaling aan [appellanten] van:

primair:

een bedrag van NLG 5.671.221,84 met rente, gederfd rendement en kosten,

subsidiair:

een bedrag ter vergoeding van de geleden en te lijden schade, met rente, gederfd rendement en kosten, een en ander vast te stellen naar aanleiding van een door de rechtbank te gelasten deskundigenonderzoek.

4 De bestreden vonnissen

5 De vorderingen in hoger beroep

6 Het liquidatiesaldo en de trading-stop van 12 januari 1998

7 Niet uitgevoerde opdrachten?