Home

Gerechtshof Den Haag, 13-05-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:2139, BK-24/207

Gerechtshof Den Haag, 13-05-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:2139, BK-24/207

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
13 mei 2025
Datum publicatie
30 oktober 2025
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2025:2139
Zaaknummer
BK-24/207
Relevante informatie
Art. 2.17 Wet IB 2001, Art. 16 AWR

Inhoudsindicatie

Navorderingsaanslag IB/PVV. Art. 16, lid 1, Awr. Sprake van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-24/207

in het geding tussen:

(gemachtigde: D. Harreman)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 25 januari 2024, nummer SGR 23/1296.

Procesverloop

1.1.

Belanghebbende heeft voor het jaar 2014 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.229 (de aangifte IB/PVV 2014).

1.2.

De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 (de aanslag IB/PVV 2014) conform de aangifte IB/PVV 2014 vastgesteld.

1.3.

De Inspecteur heeft over het jaar 2014 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 328.229 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.600.622 (de navorderingsaanslag). Van het inkomen uit aanmerkelijk belang is 50% toegerekend aan belanghebbende en 50% aan zijn echtgenote. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is € 77.947 belastingrente (de belastingrentebeschikking) en € 54.000 revisierente in rekening gebracht (de revisierentebeschikking). Ook heeft de Inspecteur een vergrijpboete van € 196.327 opgelegd (de vergrijpboetebeschikking).

1.4.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het door belanghebbende gemaakte bezwaar tegen de navorderingsaanslag gedeeltelijk gegrond verklaard en op verzoek van belanghebbende en zijn echtgenote het inkomen uit aanmerkelijk belang volledig aan belanghebbende toegerekend. Het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang is vastgesteld op € 2.234.768, met kennelijke vermindering van de belastingrentebeschikking tot nihil. De vergrijpboetebeschikking is verminderd tot € 20.007.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht van € 50 geheven. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

“De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de bestaande geldleningen die als winstuitdeling zijn aangemerkt;

-

vermindert de navorderingsaanslag tot één naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 328.229 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 934.768;

-

handhaaft de beschikking inzake revisierente en de vergrijpboete zoals deze na bezwaar is verminderd;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar;

-

wijst het verzoek van eiser om schadevergoeding af;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674; en

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden.”

1.6.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake hiervan is griffierecht geheven van € 138. Het Hof heeft belanghebbende bij uitspraak na vereenvoudigde behandeling van 8 mei 2024 niet-ontvankelijk verklaard wegens de niet tijdige indiening van de gronden van het hoger beroep. Bij uitspraak op verzet van 15 januari 2025 is het daartegen ingediende verzet gegrond verklaard. De behandeling van het hoger beroep is daarna hervat. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend, ingekomen op 20 maart 2025. Belanghebbende heeft een pleitnota ingediend, ingekomen op 31 maart 2025.

1.7.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 1 april 2025. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende is sinds 2002 directeur en enig aandeelhouder van [A B.V.] (de BV).

2.2.

In 2015 is een boekenonderzoek ingesteld bij de BV. Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013, de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2012 en 2013 en de aangiften loonheffingen over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn neergelegd in een controlerapport met dagtekening 28 oktober 2015, waarvan een kopie tot de gedingstukken behoort (het controlerapport).

2.3.

In het controlerapport wordt, voor zover hier van belang, het volgende opgemerkt:

“15.1.1Rekeningcourantvorderingen op aandeelhouder

Er is een rekening-courantvordering op [belanghebbende] van € 1.236.476 per 31-12-2013. Na overleg met de adviseur is er per 25 september 2015 een nieuwe overeenkomst opgemaakt. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:

- Lening per 31-12-2013 € 1.236.476.

- Looptijd 20 jaar.

- Rente 4% per jaar, voor een periode van 5 jaar.

- Rente wordt betaald in jaarlijkse termijnen, uiterlijk op 31 december van elk jaar.

- Schuldenaar zal dividenduitkering aanwenden ter aflossing van de schuld. De dividenduitkering dient jaarlijks minimaal € 350.000 te bedragen ingaande 31 december 2015.

- De rekeningcourant mag niet meer oplopen en dient na de aflossingen middels de dividenduitkeringen niet meer dan € 37.000 bedragen.

- Zekerheden: hypotheek op de panden [adres 1] en [adres 2] te [woonplaats] , huisraad en alle overige roerende zaken en transportmiddelen.

Een afschrift van de overeenkomst is als bijlage bij het rapport gevoegd.

Met de adviseur is nog expliciet afgesproken dat jaarlijks over de dividenduitkering Dividendbelasting wordt betaald aan de Belastingdienst.

15.1.2

Overeenkomst van geldlening met aandeelhouder

Dit betreft een vordering op [belanghebbende] van € 950.000 per 31-12-2013.

Overeenkomst is opgemaakt op 1 januari 2013. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:

- lening voor financiering voor de aankoop van de eigen woning [adres 2] te [woonplaats] ;

- looptijd 30 jaar;

- rente 5 % per jaar, vast voor 5 jaar;

- betaling rente jaarlijks per 31 december ingaande 2013;

- aflossing in maandelijkse termijnen ingaande 1-12-2014;

- Zekerheden: onderhandse verpanding woning [adres 2] en pand [adres 1] te [woonplaats] .

Met deze overeenkomst ga ik akkoord.

15.1.3

Overeenkomst van geldlening met aandeelhouder

Dit betreft een vordering op [belanghebbende] van € 350.000 per 31-12-2013.

Overeenkomst is opgemaakt op 15 juli 2015. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:

- tweede hypothecaire lening op [adres 2] voor een bedrag van € 350.000;

- looptijd 30 jaar;

- rente 5 % per jaar, vast voor 5 jaar;

- betaling rente jaarlijks per 31 december;

- aflossing maandelijks;

- Zekerheden: onderhandse verpanding woning [adres 2] te [woonplaats] .

Met deze overeenkomst ga ik akkoord. Er zijn voor beide geldleningen voldoende zekerheden.

(…)

21.1

Gemaakte afspraken

Met de adviseur is expliciet afgesproken dat jaarlijks over de dividenduitkering Dividendbelasting wordt betaald aan de Belastingdienst.

(…)”

2.4.

In de rekening-courantovereenkomst van 25 september 2015 tussen belanghebbende en de BV is onder meer het volgende overeengekomen:

“Artikel 1 Rekening-courant

Schuldeiser heeft op 31 december 2013 aan Schuldenaar een bedrag ad € 1.236.476 (zegge: één miljoen tweehonderdzesendertigduizend vierhonderdzesenzeventig euro) ten titel van rekening-courant verstrekt en heeft mitsdien het totale bedrag van Schuldenaar te vorderen.

(…)

Artikel 3 Duur en Aflossing van de geleende som

1. Deze overeenkomst is aangegaan voor een looptijd van 20 (zegge: twintig) jaar. Aflossing zal geschieden in 20 jaarlijkse termijnen van € 61.850 te voldoen per ultimo van het jaar, voor het eerst op 31 december 2015. Vervroegde aflossing is mogelijk tot het hele resterende bedrag, zonder berekening van boeterente

2. Schuldenaar zal, indien het op basis van de vermogenstoets mogelijk is, dividenduitkering aanwenden ter aflossing van de schuld. Voorgaande dient jaarlijks voor 1 juni na de goedkeuring van de jaarrekening van de vennootschappen te geschieden. De dividenduitkering dient jaarlijks minimaal € 350.000 te bedragen ingaande 31 december 2015.

3. Schuldeiser zal ten behoeve van de rekeningcourantschuld een overlijdensrisico of een levensverzekering verzekering afsluiten met een dekking van minimaal € 300.000 vóór 31 december 2015.

4. De rekeningcourant mag niet meer oplopen en dient na de aflossingen middels de dividenduitkeringen niet meer dan € 37.000 bedragen.”

(…)

Aldus overeengekomen en in drievoud opgemaakt en getekend te [woonplaats] op 25-9-2015

2.5.

Uit de aangifte vennootschapsbelasting van de BV over het jaar 2014 volgt dat de stand van de rekening-courantschuld per 31 december 2014 € 3.471.344 bedraagt.

2.6.

Met dagtekening 17 juni 2016 is aan belanghebbende de aanslag IB/PVV 2014 opgelegd.

2.7.

Ten tijde van de behandeling van de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2015 van de BV heeft de Inspecteur, met dagtekening 21 februari 2018, een verzoek om informatie gestuurd over deze aangifte, waarbij wordt vermeld dat is geconstateerd dat een rekening-courantschuld van belanghebbende aan de BV ultimo 2015 was opgenomen tot een bedrag van € 3.868.218 en nadien was opgelopen tot € 4.219.704 per 31 december 2016.

2.8.

Bij brief van 25 september 2018 aan belanghebbende schrijft de Inspecteur dat hij de navorderingsaanslag zal opleggen, en vermeldt onder meer het volgende:

“(…)

Standpunt

Uit voorgaande feiten en omstandigheden blijkt dat de schulden bij de vennootschap sinds 2013 aanmerkelijk verder zijn toegenomen. Dit ondanks de afspraken die in 2015 zijn gemaakt. Tevens blijkt dat tijdens de controle geen volledige openheid van zaken is gegeven over de totale schuldenpositie in de jaren 2014 en verder. De aangiften over deze jaren zijn na afloop van de controle ingediend.

Aangezien het rekening-courantsaldo hoger is dan hetgeen is opgenomen in de overeenkomst, er niet voldaan wordt aan de afspraken die zijn gemaakt over het aflossen van het rekening-courantsaldo en de uit te keren dividenden, de verschuldigde rente niet daadwerkelijk wordt betaald, zekerheden niet zijn verstrekt en [A B.V.] geen invorderingsmaatregelen heeft getroffen, concludeer ik dat de rekening-courantfaciliteit onder onzakelijke voorwaarden is verstrekt. [A B.V.] loopt daardoor een debiteurenrisico dat in onafhankelijke derdenverhoudingen niet zou zijn genomen. Er mag van worden uitgegaan dat [A B.V.] dat debiteurenrisico heeft aanvaard met de bedoeling het belang van haar aandeelhouder in die hoedanigheid te dienen.

Ten aanzien van de eigenwoningschulden die door u zijn aangegaan bij [A B.V.] ben ik eveneens van mening dat deze niet meer voor verwezenlijking vatbaar zijn. Dit aangezien de totale schuld bij [A B.V.] dermate hoog is opgelopen dat niet meer voldaan kan worden aan de betaling van rente noch de terugbetaling van de geleende gelden. Dit klemt te meer omdat de totale eigenwoningschuld hoger is dan de waarde van de woning, en u ook een hypotheekschuld heeft bij een bank.

Niet aannemelijk is dat de B.V. onder deze voorwaarden een dergelijk bedrag zou uitlenen aan een derde. [A B.V.] loopt een debiteurenrisico dat in onafhankelijke derdenverhoudingen niet zou zijn genomen. Er mag van worden uitgegaan dat [A B.V.] dat debiteurenrisico heeft aanvaard met de bedoeling het belang van haar aandeelhouder in die hoedanigheid te dienen.

Het voorgaande heeft gevolgen voor de pensioenverplichting en de inkomsten uit aanmerkelijk belang. Ik ben van mening dat, gelet op alle feiten en omstandigheden, de pensioenvoorziening bij de BV feitelijk deels dan wel geheel voorwerp tot zekerheid is geworden. Dit betekent dat de waarde van de aanspraak geheel is belast als inkomsten uit vroegere dienstbetrekking. De waarde van de aanspraak is hoger dan de fiscale waarde op de balans. Ik stel deze waarde vast op € 270.000 ( € 135.000 x 2,5). Hierover wordt tevens revisierente berekend van 20%.

Tevens heb ik de gehele rekening courantschuld en de eigenwoningschuld per 31 december 2014 van u aan [A B.V.] minus de waarde van de aanspraak van het pensioen aangemerkt als uitdeling. In 2013 was de schuldpositie reeds dermate hoog dat duidelijk was dat het aflossen van de schulden een hele opgave zou zijn. Mede daarom zijn nadere afspraken en leenovereenkomsten opgesteld. Desondanks is de schuldpositie in 2014 verder opgelopen. Ik ben van oordeel dat zowel u als [A B.V.] zich er van bewust zijn geweest, dan wel hadden moeten zijn, dat de BV u heeft bevoordeeld. Het bedrag van de uitdeling stel ik vast op € 3.201.344 (€ 3.471.344 minus € 270.000).

Gemeenschappelijk inkomensbestanddeel

Vervolg

Oordeel van de Rechtbank

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing