Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 01-02-2012, BV8235, 200.091.593/01

Gerechtshof 's-Gravenhage, 01-02-2012, BV8235, 200.091.593/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
1 februari 2012
Datum publicatie
12 maart 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2012:BV8235
Formele relaties
Zaaknummer
200.091.593/01

Inhoudsindicatie

Echtscheidingszaak; huwelijkse voorwaarden en vorderingen over en weer; vordering op grond van 843a Rv afgewezen; bewijsopdracht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector Civiel recht

Uitspraak : 1 februari 2012

Zaaknummer : 200.091.593/01

Rekestnr. rechtbank : FA RK 10-3830

[appellant],

wonende te [woonplaats],

verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. M.N.G.N.H. Brech te ’s-Gravenhage,

tegen

[geïntimeerde],

zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ter lande,

verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. F.B. Kloppenburg te Leiden.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vrouw is op 1 augustus 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 21 juni 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage.

De man heeft op 13 oktober 2011 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.

De vrouw heeft op 18 november 2011 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

van de zijde van man:

- op 23 november 2011 een faxbericht met bijlagen.

De zaak is op 25 november 2011 mondeling behandeld.

Ter zitting waren aanwezig:

- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;

- de man, bijgestaan door zijn advocaat en mr. drs. D.J. Prins, kantoorgenote van zijn advocaat.

De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.

Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en het meer of anders verzochte afgewezen.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.

BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

1. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de geldvorderingen van de vrouw daarbij zijn afgewezen en, opnieuw beschikkende, de geldvorderingen die de vrouw in eerste aanleg heeft ingesteld jegens de man alsnog toe te wijzen en mitsdien de man te veroordelen om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 207.303,02 plus de wettelijke rente daarover vanaf 27 oktober 2010 voor de deelvordering van € 70.000,- en vanaf 1 april 2011 voor de overige deelvorderingen, met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties.

2. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt het hof het hoger beroep van de vrouw ongegrond te verklaren, althans af te wijzen, en in incidenteel appel, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de afwijzing van de vorderingen van de man en, opnieuw beschikkende, de vrouw te bevelen om – ter zake van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden ter verrekening op basis van de gemeenschap van goederen dan wel uit hoofde van de door hem aan de vrouw ter beschikking gestelde geldbedragen – aan de man te voldoen een bedrag van (het hof begrijpt:) € 301.417,96 met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van indiening van dit verzoekschrift, met dien verstande dat dit bedrag wordt verminderd wanneer de vrouw ter uitvoering van het als bijlage 4 bij het verzoekschrift tot echtscheiding zaken aan de man ter beschikking stelt, met de bedragen die in dat voorstel voor de betreffende zaken zijn vastgesteld, met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties.

Principaal appel

Wisseltransactie

3. De vrouw stelt als eerste grond voor haar hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte de vordering van de vrouw op de man van € 70.000,-, plus de wettelijke rente, heeft afgewezen.

De man heeft zonder haar toestemming op 28 oktober 2005 een bedrag van € 200.000,- opgenomen bij de op haar naam staande rekening bij de [naam] bank te [land] en dit geld gebruikt voor een illegale geldtransactie waarbij hij vals geld terugkreeg. De man heeft een verleden van valsheid in geschrifte en verduistering. De man was met betrekking tot deze rekening uitsluitend gemachtigd om onkosten ten behoeve van de gemeenschappelijke huishouding van partijen te betalen. Van de € 200.000,- heeft de vrouw € 130.000,- in materialen terug ontvangen, zodat de man nog € 70.000,- aan de vrouw verschuldigd is.

4. De man bestrijdt de stellingen van de vrouw en stelt dat het juist de vrouw was die het initiatief heeft genomen voor deze illegale geldtransactie. Voorts stelt de man dat de rekening ook gevoed werd met gelden die van hem afkomstig waren.

5. Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn gehuwd op huwelijkse voorwaarden inhoudende uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen. Vaststaat dat het geld stond op een rekening ten name van de vrouw. Het hof gaat er in beginsel vanuit dat het saldo op die rekening toebehoorde aan de vrouw tenzij de man het tegendeel aantoont. De enkele stelling van de man dat het geld wat op die rekening staat niet van de vrouw is, is onvoldoende. De man heeft in deze niet voldaan aan zijn stelplicht. Voorts staat tussen partijen vast dat de man € 200.000,- van deze rekening heeft opgenomen. De rechtsvraag die partijen verdeeld houdt, is of de man bevoegd was met betrekking tot deze geldtransactie.

6. Naar het oordeel van het hof is het aan de man om zijn stelling te bewijzen dat hij van de vrouw toestemming heeft gekregen om op 28 oktober 2005 een bedrag van € 200.000,- van de rekening op te nemen voor de wisseltransactie, waarbij hij [valuta] zou omwisselen voor euro’s. De man heeft bewijs aangeboden door het doen horen van de heer [naam]. Het hof zal de man daartoe in de gelegenheid stellen.

7. Het hof wijst de man erop dat deze in dient te staan voor de kosten van het getuigenverhoor, waaronder het transport van de getuige naar Nederland en de kosten van een tolk.

[naam] bank € 43.341,75

8. Als tweede grond voor het appel voert de vrouw aan dat de rechtbank ten onrechte de vorderingen van de vrouw op de man, genoemd onder b. in de bestreden beschikking van in totaal € 43.341,75 plus de wettelijke rente inzake door de man opgenomen geld van de bankrekening van de vrouw bij de [naam] bank (nummerrekening [nummer]) voor niet-huishoudelijke lasten, afgewezen. De vrouw bestrijdt dat partijen ieder gerechtigd waren tot de helft van het saldo op deze rekening. Het geld dat op deze rekening stond was afkomstig uit de opbrengst van de verkoop van de woning van de vrouw in de [regio]. De man was uitsluitend gemachtigd om uitgaven voor de gemeenschappelijke huishouding te doen, maar heeft zonder toestemming van de vrouw in totaal € 43.341,75 naar zijn eigen bankrekening overgeschreven, zonder dat deze bedragen bestemd zijn geweest ter voldoening van de kosten van de huishouding. De laatste twee overboekingen zijn bovendien gedaan na het moment waarop partijen feitelijk uit elkaar zijn gegaan, hetgeen plaatsvond op 1 september 2008.

9. De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd weersproken.

10. Het hof overweegt als volgt. Uit de gewisselde stukken van partijen volgt dat zowel de vrouw als de man bevoegd waren om over de nummerrekening te beschikken. De vrouw is gehouden feiten en omstandigheden te stellen waaruit volgt dat het tegoed op de bankrekening uitsluitend haar toekwam en de man niet bevoegd was om over het bedrag van € 43.341,75 te beschikken. Uit de stukken en uit de verklaringen ter terechtzitting blijkt van een consistente gedragslijn tussen partijen waarbij de man grote bedragen overboekte of opnam van de rekening van de vrouw en de vrouw daarvan tijdens de huwelijkse samenleving geen rekening en verantwoording verlangde. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de vrouw niet aan deze stelplicht met betrekking tot het hiervoor vermelde bedrag heeft voldaan.

Vordering van € 15.520,58

11. De vrouw is voorts van mening dat de rechtbank ten onrechte de vorderingen van de vrouw op de man genoemd onder c. in de bestreden beschikking van in totaal € 15.520,58 plus wettelijke rente heeft afgewezen, inzake door de man gedane betalingen van de lopende rekening(en) van de vrouw zonder haar toestemming voor privédoeleinden in plaats van betaling van de kosten van de gezamenlijke huishouding, waartoe hij gemachtigd was.

12. De man heeft de stellingen van de vrouw bestreden.

13. Het hof is van oordeel dat de vrouw ook ten aanzien van deze vordering niet heeft voldaan aan haar stelplicht. Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 10 is gesteld.

Vordering van € 78.440,69

14. Ten slotte stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte haar vordering op de man, genoemd onder d. in de bestreden beschikking van € 78.440,69 plus wettelijke rente inzake de door de man aan zich toebedeelde helft van de aandelenportefeuille bij [naam], die geheel aan de vrouw toebehoorde, heeft afgewezen. De vrouw is van mening dat zij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de man zonder haar toestemming de helft van de opbrengst van de aandelenportefeuille naar zijn eigen bankrekening heeft overgeschreven, zonder dat deze bedragen bestemd zijn geweest ter voldoening van de kosten van de gemeenschappelijke huishouding van partijen. Dit is bovendien gebeurd na het feitelijk uiteengaan van partijen, zodat er geen sprake meer was van een gemeenschappelijke huishouding. De aandelenportefeuille is betaald uit de verkoopopbrengst van het huis van de vrouw in de [regio].

15. Uit het verweer van de man volgt dat hij bevoegd was om over de gelden te beschikken.

16. Het hof overweegt als volgt. Vast staat de aandelenportefeuille is gesplitst nadat partijen hun samenleving hebben verbroken. Voor de splitsing van de aandelenportefeuille was, zoals de vrouw zelf heeft gesteld, de handtekening van beide partijen nodig. Daaruit volgt dat beide partijen hebben getekend voor deze splitsing, welke anders niet zou hebben plaatsgevonden. Met deze handtekening heeft de vrouw derhalve haar toestemming voor de splitsing expliciet gegeven. Indien de vrouw van mening was dat de man niet gerechtigd was tot de helft van de aandelenportefeuille had het op haar weg gelegen om haar medewerking aan voormelde overboeking te weigeren. De vrouw heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die tot het oordeel zouden kunnen leiden dat zij, ondanks voormelde handelwijze, geen toestemming heeft gegeven tot de splitsing van de aandelen en dat de man niet gerechtigd was tot de helft van de aandelenportefeuille. Een en ander klemt te meer nu de vrouw in eerste aanleg heeft gesteld dat de aandelenportefeuille het enige gezamenlijke goed was. Het verzoek van de vrouw zal derhalve worden afgewezen.

Incidenteel appel

Algehele gemeenschap

17. Als eerste grond voor zijn incidenteel appel stelt de man dat de rechtbank ten onrechte de vordering van de man van – nader door de man aangegeven – € 301.417,96 heeft afgewezen. De rechtbank heeft er ten onrechte geen rekening mee gehouden dat partijen geen acht hebben geslagen op de huwelijkse voorwaarden en zich hebben gedragen als ware er sprake van een gemeenschap van goederen.

18. De vrouw bestrijdt de stellingen van de man.

19. Het hof is op dezelfde gronden als de rechtbank van oordeel dat er geen rechtens relevante gronden zijn aangevoerd om af te wijken van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden van partijen. Bij het aangaan van het huwelijk hebben partijen expliciet gekozen voor huwelijkse voorwaarden en tijdens het huwelijk hebben partijen hun huwelijkse voorwaarden niet gewijzigd. Uit het verhandelde ter zitting en de overgelegde stukken blijkt voorts dat de wil van partijen erop gericht was om onder huwelijkse voorwaarden te trouwen en dat er diverse vermogensbestanddelen uitsluitend op naam van de vrouw stonden. Dat de man achteraf een andere keuze wenst te maken met betrekking tot het huwelijksgoederenregime doet daar niet aan af.

Vordering € 301.417,96

20. De man stelt dat hij een vordering op de vrouw heeft die substantieel hoger is dan (het hof leest) € 301.417,96. Hij verwijst daartoe naar productie 42, zijnde het verzoekschrift tot echtscheiding. In het inleidend verzoekschrift tot echtscheiding vordert de man betaling door de vrouw van een bedrag van € 301.625,58. Aan dit verzoekschrift is gehecht een cijfermatig overzicht. Op dit overzicht is een groot aantal gegevens vermeld. Het is voor het hof echter ondoenlijk om op basis daarvan te kunnen vaststellen dat de man op de vrouw een vordering heeft van € 301.417,96 aangezien iedere verdere deugdelijke onderbouwing ontbreekt, en de vrouw de stellingen van de man heeft betwist. Het hof is derhalve van oordeel dat de man niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, nu de man niet op een inzichtelijke wijze aan het hof duidelijk heeft gemaakt hoe zijn vordering is opgebouwd.

Artikel 843a RV

21. Ten slotte stelt de man dat de rechtbank ten onrechte het verzoek van de man heeft afgewezen om de vrouw te bevelen diverse documenten in het geding te brengen, alsmede de heer [naam] als getuige op te roepen. De rechtbank heeft in dit kader ten onrechte aangenomen dat het documenten zijn over het financiële handelen van de vrouw.

22. De vrouw bestrijdt de stellingen van de man. Ten aanzien van de vorderingen van de man op de vrouw is het aan de man om zijn stellingen te bewijzen, niet aan de vrouw om het tegendeel te bewijzen. Voorts heeft de man niet aangegeven hoe de door hem verzochte documenten zijn stellingen kunnen onderbouwen en wat hij met welk document precies wil bewijzen. De man dient in de eerste plaats zijn eigen bankafschriften over te leggen. Wat betreft het horen van de heer [naam] verwijst de vrouw naar hetgeen zij hierover in eerste aanleg heeft aangevoerd. Bovendien wijst de vrouw erop dat de man en [naam] “partners” waren inzake de vals geld kwestie.

23. Het door de man in hoger beroep gedane verzoek ex artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, te bepalen dat de vrouw alsnog medewerking verleent aan het verstrekken van inzage in of afschrift van bepaalde gegevens, zal het hof afwijzen. Dit artikel biedt immers niet de mogelijkheid voor het opvragen van documenten waarvan een partij indicaties heeft dat de wederpartij over die stukken beschikt en waarvan hij vermoedt dat zij wel eens steun zouden kunnen geven aan zijn stellingen.

Conclusie

24. Het hof zal de behandeling van de zaak aanhouden en de man toelaten tot het leveren van bewijs zoals in rechtsoverweging 6 en 7 is overwogen.

BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

Het hof:

laat de man toe tot het leveren van bewijs zoals in rechtsoverweging 6 en 7 is overwogen;

bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden in één van de zalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te ’s-Gravenhage, ten overstaan van mr. J.M. van de Poll als raadsheer-commissaris, en bij diens verhindering van mr. A.N. Labohm, op een na opgave van verhinderdata van partijen in de maanden maart, april en mei 2012 nader te bepalen datum en tijdstip;

de man dient tenminste veertien dagen voor het verhoor de naam en woonplaats van de eventuele getuige(n) aan de advocaat van de vrouw en aan de griffier op te geven en voor oproeping van de getuige(n) zorg te dragen;

indien de vrouw eventueel tegenbewijs door middel van het horen van getuigen wenst te leveren, kan dit bij voorkeur in aansluiting op het verhoor van de voor het bewijs gehoorde getuigen plaatsvinden; in dat geval dient de vrouw tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de getuigen aan de advocaat van de man en aan de griffier op te geven en voor oproeping van de getuigen zorg te dragen;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze beschikking is gegeven door mrs. Van de Poll, Labohm en Roelvink-Verhoeff, bijgestaan door mr. Van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 februari 2012.