Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-06-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:2511, 15/01363

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-06-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:2511, 15/01363

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
2 juni 2017
Datum publicatie
8 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:2511
Zaaknummer
15/01363
Relevante informatie
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, Rome, 04-11-1950 [Tekst geldig vanaf 01-08-2021] art. 1

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft op 1 januari 2013 een vermogen van ca. € 1,1 mio. Het vermogen bestaat bijna geheel uit spaartegoeden. Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen bedraagt € 43.646. De belasting daarover bedraagt € 13.093. Het werkelijke rendement dat belanghebbende met dit vermogen heeft behaald bedraagt € 26.626. In geschil is of de 4%-rendementsheffing van box III in strijd is met het eigendomsrecht van artikel 1 EP bij het EVRM. Volgens het Hof maakt belanghebbende aannemelijk dat een particuliere belegger over een reeks van jaren bezien op spaargeld geen rendement van 4% heeft kunnen behalen. Het rendement op spaargeld sec is volgens het Hof echter niet de norm. Wel is de norm het gemiddelde rendement dat over een langere periode wordt behaald met een mix van beleggingen waarbij de belastingplichtige niet (veel) risico hoeft te nemen. Ten aanzien daarvan heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat een rendement van 4% te hoog is. De omstandigheid dat de wetgever met ingang van 1 januari 2017 de zogenoemde rendementsklassen heeft ingevoerd, is niet van belang voor het jaar 2013. Ook is geen sprake van een buitensporige last voor belanghebbende. Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/01363

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 6 november 2015, nummer BRE 15/2914, in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te vermelden aanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.887 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 43.646, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 18 november 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , echtgenoot en gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B] .

1.5.

Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota met twee bijlagen toegezonden aan het Hof en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

1.6.

De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.7.

Vervolgens heeft het Hof het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende heeft in 2013 tot een bedrag van € 25.887 loon genoten, waarop een bedrag van € 5.043 aan loonheffing is ingehouden. Tevens heeft zij per saldo een bedrag van nihil aan inkomsten uit eigen woning genoten. Het belastbaar inkomen uit werk en woning over het jaar 2013 bedraagt aldus € 25.887. De belasting en premie volksverzekeringen op het belastbare inkomen uit werk en woning bedraagt € 9.889.

2.2.

Op 1 januari 2013 is het vermogen van belanghebbende als volgt samengesteld:

ABN AMRO Vermogensspaarrekening € 200.000

ABN AMRO Bonus Speciaal Spaarrekening 34

ING Betaalrekening 16.020

ING Profijtrekening 354.104

Internetspaarrekening 10

Regiobank Groeirente 200.000

WUE Spaaronline rekening 200.152

Rekening Centraal Beheer 159.224

-------------- +

€ 1.129.544

Overige vorderingen en contant geld 3.891

-------------- +

Totaal € 1.133.435

De grondslag sparen en beleggen voor het jaar 2013 bedraagt € 1.133.435 verminderd met het heffingsvrije vermogen van € 42.278 = € 1.091.157. Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen bedraagt 4% van deze grondslag, dat is € 43.646. De belasting over het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen bedraagt € 13.093 (vermogensrendementsheffing).

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de vermogensrendementsheffing in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.887 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing