Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-10-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:2909, 23/1841 en 23/1842
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-10-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:2909, 23/1841 en 23/1842
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 22 oktober 2025
- Datum publicatie
- 25 november 2025
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2023:7345, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 23/1841 en 23/1842
Inhoudsindicatie
Navorderingsaanslagen IB/PVV 2011 en 2012. Art. 16 AWR. Nieuw feit. Ambtelijk verzuim. Redelijke schatting. Vergrijpboetes. Vergoeding van immateriële schade.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 23/1841 en 23/1842
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] , wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 3 november 2023, nummers BRE 22/3663 en BRE 22/3664, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over het jaar 2011 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 190.242 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.861 (de navorderingsaanslag 2011). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is € 16.080 heffingsrente aan belanghebbende in rekening gebracht (de rentebeschikking 2011) en is een vergrijpboete van € 38.588 opgelegd.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag 2011, de rentebeschikking 2011 en de vergrijpboete. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag 2011 en de rentebeschikking 2011 afgewezen. De inspecteur heeft de vergrijpboete tot een bedrag van € 30.870 gematigd wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2012 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 580.934 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 726 (de navorderingsaanslag 2012). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is € 44.898 belastingrente aan belanghebbende in rekening gebracht (de rentebeschikking 2012) en is een vergrijpboete van € 130.560 opgelegd.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag 2012, de rentebeschikking 2012 en de vergrijpboete. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag 2012 en de rentebeschikking 2012 afgewezen. De inspecteur heeft de vergrijpboete tot een bedrag van € 65.280 gematigd wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De beslissing van de rechtbank luidt:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep met zaaknummer 22/3663 ongegrond;
- verklaart het beroep met zaaknummer 22/3664 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2012 en de daarbij behorende belastingrentebeschikking en boetebeschikking;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 292.652 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 726;
- vermindert de bij de navorderingsaanslag voor het jaar 2012 gegeven beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- vermindert de bij de navorderingsaanslag voor het jaar 2012 vastgestelde boete overeenkomstig de vermindering van de navorderingsaanslag, met inachtneming van een vermindering van 50% wegens overschrijding van de redelijke termijn;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.266 aan proceskosten aan belanghebbende.”
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en als gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen ter beschikking wordt gesteld.
2 Feiten
Belanghebbende dreef met zijn vader en zijn broer een onderneming in de vorm van een vennootschap onder firma (de vof). Het winstaandeel van belanghebbende bedroeg 30%. Belanghebbende en zijn vader waren zowel in 2011 als in 2012 vennoot in de vof, de broer alleen in 2011. De vof is per 1 januari 2013 beëindigd.
Bij de vader van belanghebbende heeft op 1 oktober 2014 een politie-inval plaatsgevonden waarbij een bedrag van afgerond € 253.000 aan contanten is aangetroffen.
De inspecteur heeft op 15 oktober 2014 een boekenonderzoek aangekondigd bij belanghebbende. Tevens is een boekenonderzoek aangekondigd bij de mede-vennoten en de vof. De reikwijdte van het onderzoek is de aanvaardbaarheid van de ingediende aangiften voor de omzetbelasting en inkomstenbelasting van (de vennoten van) de vof over de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2013.
De boete-fraudecoördinator van de Belastingdienst heeft op 21 oktober 2014 een signaal van het Openbaar Ministerie ontvangen over de politie-inval en de bij die inval aangetroffen contanten. De inspecteur heeft op diezelfde dag op grond van artikel 55 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) de Officier van Justitie verzocht om strafrechtelijke informatie over belanghebbende, de vof en de mede-vennoten te verstrekken, welke informatie hij ook op die dag heeft ontvangen.
De voorzieningenrechter heeft op 30 oktober 2014 toegestaan dat door de ontvanger conservatoir derdenbeslag mag worden gelegd op de aangetroffen contante gelden bij de vader van belanghebbende.
Op 3 december 2014 is het aangekondigde boekenonderzoek gestart. Van dit boekenonderzoek is op 2 december 2015 een rapport uitgebracht. Daarin staat onder andere vermeld dat in de kasadministratie negatieve saldo’s zijn aangetroffen.
Op 2 december 2015 is aan belanghebbende voor ieder van de jaren 2011 en 2012 een informatiebeschikking gegeven. Deze informatiebeschikkingen zijn onherroepelijk geworden.
IB/PVV 2011 (zaaknummer 23/1841)
Belanghebbende heeft op 9 juli 2013 een aangifte IB/PVV voor het jaar 2011 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 131.222 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.861.
De inspecteur heeft op 8 januari 2014 een primitieve aanslag opgelegd, conform de ingediende aangifte.
Belanghebbende heeft op 15 januari 2014 bezwaar gemaakt tegen de primitieve aanslag. Belanghebbende heeft op 10 april 2014, ter motivering van het bezwaar, een gewijzigde aangifte ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.521 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.861.
De inspecteur is op 21 juni 2014 aan het bezwaar van belanghebbende tegemoet gekomen. De inspecteur heeft de aanslag verminderd conform de gewijzigde aangifte naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.521 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.861.
Aan belanghebbende is met dagtekening 25 november 2017 de navorderingsaanslag 2011 opgelegd naar een verzamelinkomen van € 193.103. Deze navorderingsaanslag bestaat uit de volgende elementen:
|
Eerder vastgesteld belastbaar inkomen box 1: |
€ 38.251 |
|
Bij: Negatieve kas en negatief netto-privé |
€ 87.731 |
|
Bij: Onbekende herkomst contante gelden |
€ 85.000 |
|
Af: Correctie hogere MKB-winstvrijstelling |
€ 20.740 |
|
Nader vastgesteld belastbaar inkomen box 1 |
€ 190.242 |
|
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen box 3 |
€ 2.861 |
|
Verzamelinkomen |
€ 193.103 |
IB/PVV 2012 (zaaknummer 23/1842)
Belanghebbende heeft op 17 juli 2014 een aangifte IB/PVV voor het jaar 2012 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 78.780 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 726.
De inspecteur heeft op 8 oktober 2014 het proces van de aanslagregeling afgerond en op die dag de elementen voor de primitieve aanslag bepaald. De inspecteur is daarbij niet afgeweken van de door belanghebbende ingediende aangifte van 17 juli 2014.
Belanghebbende heeft op 20 oktober 2014 nogmaals een aangifte ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 78.780 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 726.
De primitieve aanslag is met dagtekening 14 november 2014 opgelegd, conform de ingediende aangiften.
Aan belanghebbende is met dagtekening 25 november 2017 de navorderingsaanslag 2012 opgelegd naar een verzamelinkomen van € 581.660. Deze navorderingsaanslag bestaat uit de volgende elementen:
|
Eerder vastgesteld belastbaar inkomen box 1: |
€ 78.780 |
|
Bij: Negatieve kas en negatief netto-privé |
€ 14.917 |
|
Bij: Onbekende herkomst contante gelden |
€ 26.395 |
|
Bij: Stakingswinst |
€ 531.351 |
|
Af: Correctie hogere MKB-winstvrijstelling |
€ 70.509 |
|
Nader vastgesteld belastbaar inkomen box 1 |
€ 580.934 |
|
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen box 3 |
€ 726 |
|
Verzamelinkomen |
€ 581.660 |
3 Geschil en conclusies van partijen
In geschil is of de navorderingsaanslagen 2011 en 2012 moeten worden verminderd, alsmede of de vergrijpboeten terecht zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend. De inspecteur beantwoordt de vragen in tegenovergestelde zin.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en de uitspraken op bezwaar, tot vermindering van de navorderingsaanslagen 2011 en 2012, tot vernietiging van de vergrijpboeten, tot vernietiging van de rentebeschikkingen, en tot vergoeding van de proceskosten, griffierecht(en) en immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank en tot vergoeding van immateriële schade.