Home

Hoge Raad, 08-06-2001, AB2019, C99/240HR

Hoge Raad, 08-06-2001, AB2019, C99/240HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
8 juni 2001
Datum publicatie
25 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:2001:AB2019
Formele relaties
Zaaknummer
C99/240HR

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

8 juni 2001

Eerste Kamer

Nr. C99/240HR

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

INTERFOOD B.V., gevestigd te Hapert, gemeente Hoogeloon, Hapert en Casteren,

EISERES tot cassatie,

advocaat: voorheen mr. M.W. Scheltema,

thans mr. D. Stoutjesdijk,

t e g e n

[Verweerder], wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie,

advocaat: mr. J. Groen.

1. Het verloop van het geding tot dusver

Voor het verloop van de procedure tot dusver verwijst de Hoge Raad naar zijn arrest van 6 maart 1998, nr. 16530 NJ 1998, 422. Bij dat arrest heeft de Hoge Raad het beroep van thans eiseres tot cassatie - verder te noemen: Interfood - tegen twee tussenarresten van het Hof te 's-Hertogenbosch van 22 september 1995 en van 17 september 1996 verworpen. Op 8 september 1998 heeft een getuigenverhoor plaatsgevonden ingevolge interlocutoir arrest van het Hof te 's-Hertogenbosch van 17 september 1996. [Verweerder] heeft bij memorie na enquête zijn eis verminderd tot ƒ 58.589,-- vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 oktober 1993 tot aan de dag der algehele voldoening.

Bij eindarrest van 13 april 1999 heeft het Hof in conventie

1. het vonnis waarvan beroep vernietigd behoudens ten aanzien van de afwijzing van de vordering tot ontbinding van de koopovereenkomst tussen partijen;

2. Interfood veroordeeld om tegen bewijs van kwijting aan [verweerder] ten titel van schadevergoeding de som van ƒ 44.784,-- te betalen met de rente hierover vanaf 1 oktober 1993 tot aan de dag der algehele voldoening;

3. het meer of anders gevorderde afgewezen;

en in reconventie

4. het eindvonnis d.d. 29 juli 1994 vernietigd behoudens ten aanzien van de bij arrest van 22 september 1995 uitgesproken ontbinding;

5. het meer of anders gevorderde afgewezen;

in conventie en reconventie

6. de gedingkosten gecompenseerd van de eerste aanleg aldus dat ieder de zijne draagt en Interfood veroordeeld tot de kosten van het geding in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op ƒ 1.618,43 aan verschotten en ƒ 9.900,-- aan salaris.

Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de arresten van het Hof van 22 september 1995 en van 13 april 1999 heeft Interfood beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal A.S. Hartkamp strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van Interfood in haar cassatieberoep tegen het tussenarrest van 22 september 1995 en tot vernietiging van het arrest van 13 april 1999, doch alleen wat betreft het dictum in conventie onder 2, en tot verbetering van het dictum in die zin dat in plaats van ƒ 44.784,-- wordt gelezen ƒ 44.448,--.

3. Beoordeling van het middel

3.1 De Hoge Raad verwijst naar zijn arrest van 6 maart 1998, nr. 16530, NJ 1998, 422, waarin het cassatieberoep tegen de in 1 vermelde tussenarresten van het Hof is verworpen. Na getuigenverhoren heeft het Hof in zijn eindarrest, kort samengevat, het volgende overwogen.

(i) [Verweerder] heeft de door Interfood terug te leveren 18.660 kg melkpoeder aan TSM Tulp Sales Marketing (verder: Tulp) verkocht voor ƒ 3,75 per kg. De inkoopprijs van deze partij bedroeg ƒ 2,50 per kg. Deze partij is in 1993 als gevolg van de uitkomst van een tussen [verweerder] en Interfood gevoerd kort geding verkocht voor ƒ 1,35 per kg.

(ii) De schade van [verweerder] is te begroten op 18.660 x (3,75 - 1,35)= ƒ 44.784,--. De in 1993 verkregen opbrengst ten bedrage van ƒ 25.002,-- valt toe aan [verweerder].

(iii) Het niet-afnemen van de resterende hoeveelheid door Tulp valt niet toe te rekenen aan Interfood. De als gevolg daarvan door [verweerder] geleden schade kan daarom niet ten laste van Interfood worden gebracht.

(iv) Interfood is niet geslaagd in het haar opgedragen bewijs. Er komt daarom niets in mindering op de hiervoor onder (ii) vermelde opbrengst.

3.2 De klachten van de onderdelen 1, 2 en 3 van het middel hebben betrekking op oordelen van het Hof in zijn tussenarresten waartegen Interfood reeds eerder beroep in cassatie had ingesteld. Deze klachten kunnen niet tot cassatie leiden. De eisen van een goede procesorde verzetten zich ertegen dat een tussenarrest waartegen tussentijds beroep in cassatie is ingesteld, nadat dit beroep is verworpen opnieuw aan het oordeel van de Hoge Raad wordt onderworpen. Van de partij die beroep in cassatie instelt en daarmee de continuïteit van het processueel debat doorbreekt en in zoverre het belang van de wederpartij bij een ordelijk verloop van dit debat schaadt, mag worden gevergd dat zij daarbij al haar bezwaren tegen de in het tussenarrest gegeven eindbeslissingen in cassatie aan de orde stelt, óók die welke slechts mogelijkerwijs in een later stadium van het processueel debat belang krijgen (vgl. HR 16 oktober 1992, nr. 14839, NJ 1992, 791).

3.3 Onderdeel 4 acht het oordeel van het Hof dat de door [verweerder] met Tulp gesloten koopovereenkomst relevant is, rechtens onjuist, althans onvoldoende gemotiveerd, omdat deze overeenkomst niet als een redelijke dekkingsverkoop kan worden beschouwd. Het Hof heeft, aldus het onderdeel, immers niet aangegeven waarom aannemelijk is dat [verweerder] de partij melkpoeder op dat moment zou hebben teruggenomen.

Het onderdeel faalt. [Verweerder] heeft in dit geding onbetwist gesteld dat hij, nadat Interfood te kennen had gegeven dat zij de partij melkpoeder niet wilde accepteren, bereid was de partij terug te nemen. Het Hof behoefde daarom niet in te gaan op de vraag of aannemelijk was dat [verweerder] de partij zou hebben teruggenomen. Tussen partijen is ook niet in debat geweest of sprake was van een redelijke dekkingsverkoop, zodat deze vraag door het Hof onbesproken kon worden gelaten.

3.5 Onderdeel 5 klaagt over de wijze van schadeberekening door het Hof.

De klacht dat het Hof ten onrechte ervan is uitgegaan dat [verweerder] 18.660 kg melkpoeder had geleverd, treft doel, nu ten processe vaststond dat hij 18.520 kg had geleverd. Deze klacht kan echter niet tot cassatie leiden, omdat er geen twijfel over kan bestaan dat zij een vergissing van het Hof betreft die eenvoudig hersteld kan worden door in het dictum onder 2 het bedrag van ƒ 44.784,-- te verbeteren in: ƒ 44.448,--.

Voorts klaagt het onderdeel dat het Hof bij het berekenen van de schade eraan heeft voorbijgezien dat de schade per kg slechts ƒ 1,25 (winstderving) bedraagt. Deze klacht faalt. De schade bedraagt het verschil tussen het bedrag dat [verweerder] had kunnen ontvangen van Tulp en het bedrag dat hij in werkelijkheid heeft ontvangen voor deze partij melkpoeder die niet aan hem is teruggeleverd.

Ten slotte klaagt het onderdeel dat het Hof eraan heeft voorbijgezien dat [verweerder] door Tulp wegens niet-nakoming aansprakelijk is gesteld voor een bedrag van ƒ 30.814,50. Ook deze klacht faalt. Bij de zojuist vermelde wijze van schadeberekening, speelt dit bedrag geen rol.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verstaat dat in het dictum onder 2 van het arrest van het Hof te 's-Hertogenbosch van 13 april 1999 in plaats van ƒ 44.784,-- moet worden gelezen: ƒ 44.448,--;

verwerpt het beroep;

veroordeelt Interfood in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op ƒ 1.227,20 aan verschotten en op ƒ 3.000,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 8 juni 2001.