Home

Hoge Raad, 17-12-2004, AR2773, C03/232HR

Hoge Raad, 17-12-2004, AR2773, C03/232HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
17 december 2004
Datum publicatie
17 december 2004
ECLI
ECLI:NL:HR:2004:AR2773
Formele relaties
Zaaknummer
C03/232HR

Inhoudsindicatie

17 december 2004 Eerste Kamer Nr. C03/232HR JMH/AT Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: KNORHOF B.V., gevestigd te Kapel-Avezaath, gemeente Buren, EISERES tot cassatie, advocaat: mr. J.P. Heering, t e g e n DE GEMEENTE BUREN, gevestigd te Lienden, VERWEERSTER in cassatie, advocaat: mr. K.G.W. van Oven. 1. Het geding in feitelijke instanties...

Uitspraak

17 december 2004

Eerste Kamer

Nr. C03/232HR

JMH/AT

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

KNORHOF B.V.,

gevestigd te Kapel-Avezaath, gemeente Buren,

EISERES tot cassatie,

advocaat: mr. J.P. Heering,

t e g e n

DE GEMEENTE BUREN,

gevestigd te Lienden,

VERWEERSTER in cassatie,

advocaat: mr. K.G.W. van Oven.

1. Het geding in feitelijke instanties

Eiseres tot cassatie - verder te noemen: Knorhof - is bij een negental exploten in verzet gekomen tegen de tenuitvoerlegging van de in die exploten vermelde dwangbevelen. Voorts heeft zij verweerster in cassatie - verder te noemen: de Gemeente - gedagvaard voor de rechtbank te Arnhem en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat Knorhof zich terecht verzet tegen de dwangbevelen, deze dwangbevelen nietig te verklaren, althans te vernietigen en/of buiten werking te stellen en de Gemeente te veroordelen in de kosten van deze gedingen.

De Gemeente heeft de vorderingen bestreden en gevorderd voor recht te verklaren dat de onderhavige dwangbevelen rechtmatig zijn.

De rechtbank heeft bij vonnis van 1 maart 2001 voeging van de negen zaken bevolen.

Na conclusie van re- en dupliek en pleidooi heeft de rechtbank bij vonnis van 31 januari 2002 de vorderingen afgewezen.

Tegen het vonnis van 31 januari 2002 heeft Knorhof hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.

Bij arrest van 29 april 2003 heeft het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft Knorhof beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Knorhof heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat en de Gemeente heeft de zaak namens haar advocaat doen toelichten door mr. K.A. Messelink, advocaat te Amsterdam.

De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot vernietiging, met gegrondverklaring van het namens Knorhof gedane verzet.

Mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam, heeft bij brief van 8 oktober 2004 namens de advocaat van de Gemeente op die conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten die in het bestreden arrest zijn vermeld onder 3.a tot en met o. Die feiten komen, voor zover in cassatie van belang, op het volgende neer.

(i) Knorhof heeft sedert 1996 een vergunning krachtens de Wet milieubeheer (hierna: Wm) voor een varkensfokkerij en -mesterij op het grondgebied van de Gemeente.

(ii) Knorhof heeft van begin af aan gehandeld in strijd met de haar verleende vergunning door in ruimtes die daarvoor niet bestemd waren varkens te houden en door meer varkens te houden dan krachtens de vergunning was toegestaan.

(iii) Knorhof heeft een aanvullende vergunning aangevraagd, maar de daarop bij besluit van 27 april 1999 verleende nieuwe, de gehele inrichting omvattende, vergunning (hierna: de vergunning) laat slechts beperkter gebruik van de bedrijfsruimten toe dan daarvan door Knorhof werd gemaakt.

(iv) Tegen het besluit tot verlening van de vergunning is bezwaar ingediend en tevens is schorsing verzocht. Het verzoek tot schorsing is op 5 november 1999 afgewezen door de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling bestuursrechtspraak); daarmee trad, ingevolge art. 20:3 Wm, het besluit in werking.

(v) Bij besluit van 15 februari 2000 hebben burgemeester en wethouders van de Gemeente Knorhof gelast de daarin vermelde overtreding van de voorschriften van de vergunning ongedaan te maken op straffe van verbeurte van een dwangsom. Bij besluit van 13 februari 2001 heeft de Gemeente, onder intrekking van het dwangsombesluit (met instandhouding van de rechtsgevolgen voor het verleden), Knorhof bestuursdwang aangezegd. Tegen beide besluiten is Knorhof tevergeefs opgekomen. Haar beroep tegen de afwijzing van haar bezwaar tegen het dwangsombesluit is op 27 juni 2001 door de Afdeling bestuursrechtspraak ongegrond verklaard; het beroep tegen de afwijzing van haar bezwaar tegen het besluit tot toepassing van bestuursdwang is ongegrond verklaard bij de hierna onder 3.5.2 nog te noemen uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 19 juni 2002, AB 2002,266.

(vi) Op 5 september 2001 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak de vergunning vernietigd omdat de afwijzing van de door Knorhof aangevraagde uitbreiding van de veestapel ondeugdelijk was gemotiveerd.

(vii) Burgemeester en wethouders van de Gemeente hebben in de maanden augustus, september en oktober 2000 dwangbevelen doen betekenen ter invordering van de volgens hen op grond van het dwangsombesluit van 15 februari 2000 door Knorhof verbeurde dwangsommen tot een totaal van ƒ 365.310,--.

3.2 Zowel de rechtbank als het hof heeft het verzet van Knorhof tegen de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen afgewezen.

3.3 In cassatie is opnieuw aan de orde de, door rechtbank en hof met de Gemeente ontkennend beantwoorde, vraag of de vernietiging van de vergunning door de Afdeling bestuursrechtspraak meebrengt dat de Gemeente, niettegenstaande de onherroepelijkheid van het dwangsombesluit, jegens Knorhof geen aanspraak meer kan maken op dwangsommen ter zake van vóór die vernietiging begane overtredingen van voorschriften van die vergunning.

3.4 Het middel keert zich met rechts- en motiveringsklachten tegen die ontkennende beantwoording. De motiveringsklachten verliezen uit het oog dat het oordeel dat de Gemeente ondanks de vernietiging van de vergunning aanspraak kan maken op de dwangsommen een rechtsoordeel is. Een zodanig oordeel kan in cassatie niet met een motiveringsklacht worden bestreden.

3.5.1 De overige klachten kunnen gezamenlijk worden behandeld. Zij behelzen een herhaling van het door Knorhof in feitelijk aanleg verdedigde standpunt dat, kort gezegd, de formele rechtskracht van het dwangsombesluit niet wegneemt dat door de vernietiging van de vergunning de titel en de rechtmatigheid met terugwerkende kracht zijn komen te ontvallen aan zowel dat besluit als de invordering, nu dit beide rechtsgevolgen van de (vernietigde) vergunning zijn die zonder die vergunning niet zouden zijn ontstaan.

3.5.2 Dit standpunt kan niet als juist worden aanvaard. In haar hiervoor in 3.1 onder (v) genoemde uitspraak van 19 juni 2002 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak - vooropstellende dat indien een besluit door de rechter wordt vernietigd de rechtsgevolgen van dat besluit in beginsel ongedaan worden gemaakt met terugwerkende kracht tot het tijdstip waarop het besluit werd genomen - geoordeeld dat het besluit tot het opleggen van bestuursdwang niet is aan te merken als rechtsgevolg van het onderliggende besluit (de aan Knorhof verleende vergunning), zodat dat besluit tot het opleggen van bestuursdwang niet voor vernietiging in aanmerking komt op de enkele grond dat de onderliggende vergunning inmiddels is vernietigd.

Er bestaat, in aanmerking genomen dat het opleggen van een last onder dwangsom hier volgens art. 5:32 lid 1 Awb een alternatief vormt voor het toepassen van bestuursdwang, geen grond om met betrekking tot het dwangsombesluit of het, als uitvloeisel van het niet uitvoeren van de bij dat besluit opgelegde last, bij dwangbevel invorderen van de verbeurde dwangsommen anders te oordelen. Ook hierbij gaat het dus niet om rechtsgevolgen in de zin van art. 8:72 lid 2 Awb van de (vernietigde) vergunning en geldt dat dwangsombesluit en invordering niet het lot delen van de vergunning. Dit leidt tot de slotsom dat ook de in het middel naar voren gebrachte rechtsklachten falen.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt Knorhof in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 316,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, P.C. Kop, E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 17 december 2004.