Hoge Raad, 23-12-2005, AU8529, 40771 en 40832
Hoge Raad, 23-12-2005, AU8529, 40771 en 40832
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 23 december 2005
- Datum publicatie
- 23 december 2005
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2005:AU8529
- Zaaknummer
- 40771 en 40832
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 3:4, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 4:84, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 67a, Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 [Tekst geldig vanaf 01-01-2009] [Regeling ingetrokken per 2009-01-01] art. 21, Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 [Tekst geldig vanaf 01-01-2009] [Regeling ingetrokken per 2009-01-01] art. 44
Inhoudsindicatie
Art. 67a AWR. Meerdere verzuimboeten mogelijk bij aanslagen IB/PVV, Zfw en WAZ?
Uitspraak
Nrs. 40.771 en 40.832
23 december 2005
RS
gewezen op de beroepen in cassatie van X te Z tegen de uitspraken van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 januari 2004, nrs. 03/00187 en 03/00221, betreffende na te melden boetebeschikkingen.
1. Aanslagen, beschikkingen, bezwaren en gedingen voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 gelijktijdig met de vaststelling van een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen een boete van ƒ 2500 wegens het niet-doen van aangifte opgelegd, en is voorts gelijktijdig met de vaststelling van een aanslag in de premie ingevolge de Ziekenfondswet een boete opgelegd van ƒ 250 wegens het niet-doen van aangifte. De boetebeschikkingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij afzonderlijke uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de beroepen bij afzonderlijke uitspraken ongegrond verklaard. De uitspraken van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraken bij afzonderlijke beroepschriften beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft telkens een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft in de zaak met nr. 40771 een conclusie van repliek ingediend.
De Hoge Raad heeft de zaken ter behandeling gevoegd.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Aan belanghebbende zijn ambtshalve over het jaar 2000 aanslagen opgelegd in respectievelijk de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), de premie ingevolge de Ziekenfondswet (hierna: Zfw) en de premie ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: WAZ). Bij die aanslagen zijn wegens het niet-doen van aangifte verzuimboeten opgelegd van respectievelijk ƒ 2500 (IB/PVV) en ƒ 250 (Zfw). De hoogte van de gelijktijdig met de aanslag WAZ opgelegde boete blijkt niet uit 's Hofs uitspraak of de stukken van het geding.
3.2. In een geval als het onderhavige, waarin een belastingplichtige die gegevens voor meer dan één heffing moet verstrekken dat dient te doen op één aangiftebiljet, zodat door het niet of te laat indienen van dat biljet meer dan één verzuim wordt gepleegd, brengt het evenredigheidsbeginsel mee dat de op elk van die verzuimen gestelde sancties niet cumulatief behoren te worden toegepast. In de regel zal in een dergelijk geval het opleggen van boeten tot een totaalbedrag ter grootte van de boete die volgens § 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: BBBB 1998) voor één verzuim zou worden opgelegd - indien de verzuimen niet dezelfde plaats in de verzuimenreeks innemen: het zwaarst te beboeten verzuim - tot een uitkomst leiden die recht doet aan de omstandigheid dat de verzuimen het gevolg zijn van het niet of te laat indienen van één en hetzelfde aangiftebiljet. Bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding zijn tot een lichtere of zwaardere beboeting, waarbij artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht alsmede de paragrafen 44 en 45 van het BBBB 1998 van belang zijn (vgl. HR 13 augustus 2004, nr. 37920, BNB 2005/42).
3.3. Het totaalbedrag van de aan belanghebbende opgelegde boeten overtreft met ten minste ƒ 250 het bedrag van de boete die volgens § 21 van het BBBB 1998 zou worden opgelegd ter zake van het zwaarst te beboeten verzuim (te weten de boete ter zake van het niet-doen van aangifte voor de IB/PVV). In (telkens) onderdeel 5.3.2 van 's Hofs uitspraken ligt besloten dat het deze omstandigheid zonder belang heeft geoordeeld voor de vraag of de hoogte van (de som van) de boeten passend en geboden is. Blijkens het hiervoor onder 3.2 overwogene geeft dit oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De klachten slagen derhalve.
3.4. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. Nu partijen voor het Hof geen rekening konden houden met het hiervoor in 3.2 vermelde arrest van de Hoge Raad, dient het verwijzingshof hen in de gelegenheid te stellen alsnog bijzondere omstandigheden aan te voeren die naar hun inzicht aanleiding geven tot een lichtere of zwaardere beboeting dan volgens dat arrest in de regel passend en geboden is.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van de gedingen in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de gevoegde zaken onderling samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van de gedingen voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de beroepen gegrond,
vernietigt de uitspraken van het Hof,
verwijst de gedingen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaken met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van de beroepen in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 204, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van de gedingen in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2005 .