Hoge Raad, 30-05-2006, AW0476, 02038/05
Hoge Raad, 30-05-2006, AW0476, 02038/05
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 30 mei 2006
- Datum publicatie
- 1 juni 2006
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2006:AW0476
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AW0476
- Zaaknummer
- 02038/05
- Relevante informatie
- Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 55, Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 266, Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 285
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Verhouding art. 266.1 en 285.1 (oud) Sr tot art. 285b.1 Sr in het licht van art. 55.2 Sr. ’s Hofs oordeel dat sprake is van “een systematische specialis verhouding” tussen enerzijds art. 266.1 Sr en art. 285.1 (oud) Sr en anderzijds art. 285b Sr, dus dat elk van eerstgenoemde bepalingen zich tot art. 285b.1 Sr verhoudt als een bijzondere tot een algemene strafbepaling in de zin van art. 55.2 Sr, is onjuist. Noch art. 266.1 Sr noch art. 285.1 (oud) Sr bevat alle bestanddelen van het in art. 285b.1 Sr strafbaar gestelde feit, terwijl de wetsgeschiedenis – ook wat betreft de in ’s hofs overwegingen aangeduide onderdelen – geen aanknopingspunten bevat voor de opvatting dat genoemde bepalingen t.o.v. art. 285b.1 Sr niettemin moeten worden beschouwd als bijzondere strafbepalingen in de zin van art. 55.2 Sr.
Uitspraak
30 mei 2006
Strafkamer
nr. 02038/05
JB/JH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 maart 2005, nummer 23/000593-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 6 augustus 2002, voorzover aan het oordeel van het Hof onderworpen - de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake van zaak A feit 1 en zaak B feit 1 primair en hem voorts ter zake van zaak A feiten 2 en 3, gekwalificeerd als "bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd", alsmede zaak B feit 1 subsidiair, gekwalificeerd als "eenvoudige belediging, meermalen gepleegd", veroordeeld tot 68 dagen gevangenisstraf. Voorts is de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf gelast.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft het ontslag van rechtsvervolging ter zake van zaak A feit 1 en de beslissingen ter zake van zaak B feit 1 primair en subsidiair alsmede de strafoplegging en tot zodanige op art. 440 Sv berustende beslissing als aan de Hoge Raad gepast voorkomt.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat hetgeen overeenkomstig het in zaak A onder 1 en in zaak B onder 1 primair tenlastegelegde is bewezenverklaard geen strafbaar feit oplevert.
3.2. Overeenkomstig de tenlastelegging, zoals op de terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep gewijzigd, heeft het Hof ten laste van de verdachte bewezenverklaard:
- in zaak A onder 1:
"dat hij in de periode gelegen tussen 1 december 2001 tot en met 11 maart 2002 telkens te Amsterdam wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van medewerkers van [A],
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], met het oogmerk die medewerkers te dwingen iets te dulden en/of vrees aan te jagen, door (telkens) die medewerkers, in het bijzonder die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3], op te bellen, en zich tijdens die gesprekken beledigend en/of bedreigend te uiten, immers heeft hij onder meer:
- die [slachtoffer 1] op 31 januari 2002 onafgebroken gebeld van 11.30 uur tot 15.15 uur en haar uitgescholden voor racist en/of nazihoer en/of haar andere woorden en citaten van gelijke en beledigende aard/strekking toegevoegd en
- die [slachtoffer 1] op 31 januari 2002 medegedeeld dat: "Weet u wat wij doen, he, met subtiele racisten? Wij hebben een grote enveloppe, he, een A4, he....... Nou, u ziet het eigenlijk volgende week wel" en/of
- die [slachtoffer 1] op 12, 27 en 28 februari 2002 meerdere malen gebeld met de beledigende woorden: "Dag vuile racist" en/of "Hoeveel Joden heb jij laten vergassen" en
- die [slachtoffer 2] vanaf december 2002 in meerdere telefoongesprekken uitgemaakt voor racist en/of nazihoer en
- die [slachtoffer 2] eind januari 2002 medegedeeld: "Weet u dat ik u aan het stalken ben" en
- die [slachtoffer 3] in december 2001 meerdere malen heeft gebeld met de dreigende woorden: "U vindt mij een migrant.... u zult het wel merken, want achter mij staat een hele organisatie" en;
- die [slachtoffer 3] op 22 februari 2002 meerdere malen heeft geprobeerd te bereiken door naar haar nummer te bellen en
- die [slachtoffer 3] in maart 2002 dagelijks heeft gebeld;"
- zaak B onder 1 primair:
"dat hij op 28 mei 2002 te Amsterdam wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van medewerkers van woonstichting [B], [slachtoffer 4], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6], met het oogmerk, die medewerkers te dwingen iets te dulden en/of vrees aan te jagen, door telkens die medewerkers op te bellen, en zich tijdens die gesprekken beledigend te uiten, immers heeft hij, verdachte:
- die [slachtoffer 4] op 28 mei 2002 circa 15 tot 20 keer gebeld (vanaf 14.00 uur tot en met 15.30 uur) en haar uitgescholden voor moffenhoer en/of fascistenhoer en/of moffenjong en/of haar andere woorden en/of citaten van gelijke en/of beledigende aard of strekking toegevoegd en
- die [slachtoffer 5] een of meermalen gebeld en haar uitgescholden voor moffenhoer en/of haar andere woorden en/of citaten van gelijke en/of beledigende aard of strekking toegevoegd en
- die [slachtoffer 6] gebeld en hem uitgescholden voor fascist en/of hem andere woorden en/of citaten van gelijke en/of beledigende aard of strekking toegevoegd";
- zaak B onder 1 subsidiair:
"dat hij op 28 mei 2002 te Amsterdam opzettelijk beledigend telkens mondeling (telefonisch) heeft toegevoegd aan [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en meermalen [slachtoffer 4] de woorden moffenhoer en/of fascist, althans woorden van gelijke beledigende aard en strekking."
3.3. Het bestreden arrest houdt, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Het hof dient te beoordelen of in zowel zaak A, feit 1, als in zaak B, feit 1, sprake is van wetsconcursus (art. 55 lid 2 Wetboek van Strafrecht).
Uit de wetsgeschiedenis van het huidige art. 285b Wetboek van Strafrecht blijkt dat de wetgever aanvankelijk gedacht heeft aan plaatsing van deze strafbare gedraging in een andere titel dan de huidige titel XVIII. (Aanvankelijk stond de wetgever plaatsing in titel XX, Boek II voor). De systematische 'plaatsing' van deze strafbepaling moet derhalve met de nodige voorzichtigheid worden beoordeeld.
Het hof dient eerst de vraag te beantwoorden of (voor zover in deze zaak relevant) de artikelen 285 en 266 Wetboek van Strafrecht een logische of systematische specialis vormen van art. 285b Wetboek van Strafrecht.
Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend. Het hof overweegt daartoe het volgende. Het in art. 285b Wetboek van Strafrecht omschreven beschermd belang is (de bescherming tegen een inbreuk op) de persoonlijke levenssfeer, voor zover dat stelselmatig plaats heeft en met het oogmerk om een ander te dwingen, niet te doen, te dulden of vrees aan te
jagen.
Het hof is van oordeel dat in de artikelen 285 en 266 Wetboek van Strafrecht eveneens bescherming wordt geboden tegen deze (bepaalde en ook herhaalde en zelfs stelselmatig) inbreuken op een anders persoonlijke levenssfeer, als bedoeld in art. 10 Grondwet. Bij de behandeling van dit wetsvoorstel is door de indieners als voorbeeld gegeven: "mishandeling van een vrouw valt in elk geval onder de delictsomschrijving mishandeling uit de artikelen 300 e.v. Wetboek van Strafrecht, ook wanneer dit misdrijf stelselmatig is gepleegd". Door de keuze van de wetgever voor het opnemen van dit uit de aard van de strafbaarstelling begrijpelijk weinig scherp omlijnd bestanddeel 'persoonlijke levenssfeer' in art. 285b Wetboek van Strafrecht ontstaat een systematische specialis verhouding tussen art. 285b Wetboek van Strafrecht met een aantal andere strafbepalingen uit verschillende titels, die meer in het bijzonder een concreet aspect van de persoonlijke levenssfeer beschermen. Uit de feitelijke omschrijving van de verweten gedraging blijkt dat de opsteller van de tenlastelegging kennelijk alleen heeft gezien op het door verdachte uiten van bedreigingen en beledigingen, meermalen of stelselmatig gepleegd, maar deze verweten gedragingen in de sleutel van art. 285b Wetboek van Strafrecht heeft geplaatst. Zoals hiervoor reeds aangegeven heeft de wetgever in beginsel daarop bij art. 285b Wetboek van Strafrecht niet het oog gehad. Bij deze stand van zaken is het hof, gelet op het bepaalde in art. 55 lid 2 Wetboek van Strafrecht, van oordeel dat het in Zaak A onder 1 en Zaak B onder 1 ten laste gelegde feit, voor zover bewezenverklaard, moet worden gekwalificeerd (voor zover op grond van de feitelijke omschrijving van toepassing) naar art. 285 of art. 266 Wetboek van Strafrecht."
3.4.1. Art. 266, eerste lid, Sr luidt:
"Elke opzettelijke belediging die niet het karakter van smaad of smaadschrift draagt, hetzij in het openbaar mondeling of bij geschrift of afbeelding, hetzij iemand, in zijn tegenwoordigheid mondeling of door feitelijkheden, hetzij door een toegezonden of aangeboden geschrift of afbeelding, aangedaan, wordt, als eenvoudige belediging, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie."
3.4.2. Art. 285, eerste lid (oud), Sr luidt:
"Bedreiging met openlijk geweld met verenigde krachten tegen personen of goederen, met geweld tegen een internationaal beschermd persoon of diens beschermde goederen, met enig misdrijf waardoor de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar wordt gebracht, met verkrachting, met feitelijke aanranding van de eerbaarheid, met enig misdrijf tegen het leven gericht, met gijzeling, met zware mishandeling of met brandstichting, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie."
3.4.3. Art. 285b, eerste lid, Sr luidt:
"Hij, die wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op eens anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen wordt, als schuldig aan belaging, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie."
3.5. Blijkens zijn hiervoor onder 3.3 weergegeven overwegingen heeft het Hof geoordeeld dat sprake is van "een systematische specialis verhouding" tussen enerzijds art. 266, eerste lid, Sr en art. 285, eerste lid (oud), Sr en anderzijds art. 285b Sr, dus dat elk van eerstgenoemde bepalingen zich tot art. 285b, eerste lid, Sr verhoudt als een bijzondere tot een algemene strafbepaling in de zin van art. 55, tweede lid, Sr.
3.6. 's Hofs oordeel is onjuist. Noch art. 266, eerste lid, Sr noch art. 285, eerste lid (oud), Sr bevat alle bestanddelen van het in art. 285b, eerste lid, Sr strafbaar gestelde feit, terwijl de wetsgeschiedenis - ook wat betreft de in 's Hofs overwegingen aangeduide onderdelen - geen aanknopingspunten bevat voor de opvatting dat genoemde bepalingen ten opzichte van art. 285b, eerste lid, Sr niettemin moeten worden beschouwd als bijzondere strafbepalingen in de zin van art. 55, tweede lid, Sr.
3.7. Het middel is dus terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het in zaak A onder 1 primair en in zaak B onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde alsmede de strafoplegging;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 30 mei 2006.