Hoge Raad, 09-01-2009, BG9084, 43753
Hoge Raad, 09-01-2009, BG9084, 43753
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 9 januari 2009
- Datum publicatie
- 9 januari 2009
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2009:BG9084
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ7738, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 43753
Inhoudsindicatie
Douanerechten. Herziening aangifte.
Uitspraak
Nr. 43.753
9 januari 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 7 november 2006, nr. 05/1225 DK, betreffende een uitnodiging tot betaling van douanerechten en een uitnodiging tot betaling van omzetbelasting.
1. Het geding in feitelijke instanties
Belanghebbende is bij één aanslagbiljet, gedagtekend 10 september 2004, uitgenodigd tot betaling van bedragen aan douanerechten en aan omzetbelasting. De uitnodigingen tot betaling zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
De Rechtbank te Haarlem heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de Inspecteur alsmede de uitnodigingen tot betaling vernietigd.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Op 29 oktober 2003 heeft belanghebbende te R aangifte gedaan tot plaatsing onder extern communautair douanevervoer van 770 kartons gekoeld rundvlees met vermelding van Q, Duitsland, als kantoor van bestemming. De douane van het kantoor van vertrek heeft de container waarin de goederen volgens de aangifte T1 waren geladen, verzegeld.
3.1.2. Bij aankomst van de container op de plaats van bestemming in Duitsland heeft B GmbH, een toegelaten geadresseerde voor extern communautair douanevervoer, geconstateerd dat de verzegeling ongeschonden was en dat er één karton minder aanwezig was dan op de aangifte T1 was vermeld. Het exemplaar nummer 5 van de aangifte T1 is met aantekening van het vermis van dat ene karton naar het Nederlandse kantoor van vertrek teruggezonden. De Inspecteur heeft voor het in Duitsland bevonden verschil in goederen de onderwerpelijke uitnodigingen tot betaling vastgesteld.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbrekende karton ten onrechte in de aangifte T1 was begrepen, omdat - wat er zij van de aangebrachte verzegeling - de mogelijkheid aanwezig is dat voorafgaand aan het aanbrengen van de douaneverzegeling op de container een onregelmatigheid heeft plaatsgevonden. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat ervan moet worden uitgegaan dat de aangifte T1 niet was gebaseerd op onjuiste gegevens en dat, gelet op het bij aankomst in Duitsland geconstateerde vermis, het ontbrekende karton is onttrokken aan het douanetoezicht. Tegen dit laatstvermelde oordeel van het Hof richten zich de klachten.
3.3.1. Ingeval goederen op een aangifte tot plaatsing onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer zijn vermeld en deze goederen op enig moment tijdens het verblijf onder de douaneregeling (deels of gedeeltelijk) niet aanwezig blijken te zijn, is het vermoeden gerechtvaardigd dat de goederen gedurende het verblijf onder die douaneregeling aan het douanetoezicht zijn onttrokken in de zin van artikel 203, lid 1, van het Communautair douanewetboek. Dit vermoeden van een onttrekking kan worden weerlegd door aannemelijk te maken dat de goederen op het tijdstip van de aanvaarding van de douaneaangifte niet aanwezig waren (vgl. HR 2 maart 2007, nr. 41474, BNB 2007/189).
3.3.2. De door het Hof vastgestelde feiten laten geen andere conclusie toe dan dat de douane na aanvaarding van de aangifte T1 de container waarin de goederen volgens de aangifte waren geladen heeft voorzien van een verzegeling en dat deze verzegeling niet eerder dan na aankomst op de plaats van bestemming is verbroken. Voorts blijkt uit 's Hofs uitspraak of de stukken van het geding niet dat is vastgesteld of is aangevoerd dat de goederen uit de verzegelde laadruimte zijn onttrokken. Gelet op dit een en ander was er geen plaats voor het vermoeden dat de goederen aan het douanetoezicht zijn onttrokken tijdens het verblijf van die goederen onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer. In zoverre zijn de klachten terecht aangevoerd.
3.4. Gelet op het hiervoor in 3.3.2 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De klachten behoeven voor het overige geen behandeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, en
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 422.
Dit arrest is op 19 november 2008 vastgesteld door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, P. Lourens, E.N. Punt en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2009.