Hoge Raad, 20-02-2009, BH3321, 08/00928
Hoge Raad, 20-02-2009, BH3321, 08/00928
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 20 februari 2009
- Datum publicatie
- 20 februari 2009
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2009:BH3321
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2008:BD1844, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 08/00928
Inhoudsindicatie
Omkering bewijslast en grondslag boete.
Uitspraak
nr. 08/00928
20 februari 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 januari 2008, nr. 06/00553, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikkingen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, alsmede twee boeten. De aanslag en de boetebeschikkingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank te Haarlem.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd behoudens voor zover deze de aanslag betreffen en de boeten verminderd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. J.J. Vetter, advocaat te Amsterdam.
3. Beoordeling van de middelen
3.1.1. Het Hof heeft in hoger beroep geoordeeld dat de aanslag terecht is vastgesteld met omkering en verzwaring van de bewijslast. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat bij belanghebbende sprake is geweest van het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat onjuist aangifte werd gedaan en dat de vergrijpboete van 50 percent passend en geboden is. In verband met het overschrijden van de redelijke termijn heeft de Rechtbank de vergrijpboete met 25 percent verminderd. Het Hof heeft geoordeeld dat voor een verdere vermindering van de boete geen reden is. Tegen dat oordeel richt zich het achtste middel.
3.1.2. Het Hof heeft beoordeeld of de opgelegde boete gelet op de omstandigheden van het geval een passende en ook geboden sanctie is voor het vergrijp dat is begaan. Daarbij heeft het Hof ten onrechte geen blijk ervan gegeven in aanmerking te hebben genomen de omstandigheid dat de hoogte van de verschuldigde belasting is komen vast te staan met toepassing van de omkering en de verzwaring van de bewijslast (vgl. HR 18 januari 2008, nr. 41832, BNB 2008/165, onderdeel 3.6.8). Mitsdien slaagt het middel.
3.2. De overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.3. Gelet op het hiervoor in 3.1.2. overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend wat de boete betreft,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 428, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, P. Lourens, E.N. Punt en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2009.