Hoge Raad, 27-09-2024, ECLI:NL:HR:2024:1157, 23/02134
Hoge Raad, 27-09-2024, ECLI:NL:HR:2024:1157, 23/02134
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 27 september 2024
- Datum publicatie
- 27 september 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2024:1157
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2023:3361
- Zaaknummer
- 23/02134
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting; art. 3.12 Wet IB 2001; landbouwvrijstelling; totaalwinst; erfpachtfinanciering; kan verwerking erfpachttransactie voor berekening jaarwinst volgens methode van HR 10 april 1996, ECLI:NL:HR:1996:AA1866 (Fagoed) ook voor berekening totaalwinst worden gevolgd?
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 23/02134
Datum 27 september 2024
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 april 2023, nr. BK-ARN 22/006501, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland (nr. LEE 21/500) betreffende een verzoek om ambtshalve vermindering van de aan belanghebbende voor het jaar 2015 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door A. Verduijn, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Uitgangspunten in cassatie
Belanghebbende is in gemeenschap van goederen gehuwd.
Belanghebbende dreef een akkerbouwonderneming in de vorm van een eenmanszaak. Op 3 december 1999 heeft belanghebbende in het kader van zijn onderneming twee kavels cultuurgrond ter grootte van 44.04.40 ha geleverd gekregen. Belanghebbende heeft de cultuurgrond aangekocht als voormalige pachter.
Eveneens op 3 december 1999 heeft belanghebbende van die cultuurgrond bij notariële akte 42.04.40 ha (hierna: de grond) tegen een koopsom van fl. 1.765.848 (€ 801.307) overgedragen aan een verzekeringsmaatschappij, onder gelijktijdige vestiging van een tijdelijk erfpachtrecht ten gunste van hemzelf voor de duur van veertig jaar.
In de erfpachtovereenkomst – die onderdeel vormt van de hiervoor in 2.3 bedoelde akte – is opgenomen dat de erfpachtcanon jaarlijks wordt geïndexeerd overeenkomstig de door het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerde consumentenprijsindex werknemers laag (hierna: de cpi).
De erfpachtovereenkomst geeft belanghebbende als erfpachter het recht de blote eigendom van de grond terug te kopen na ommekomst van de erfpachttermijn of tussentijds gedurende het tijdvak 3 december 2014 tot en met 3 december 2015. Terugkoop na ommekomst van de erfpachttermijn geschiedt tegen, kort gezegd, de op basis van de cpi geïndexeerde, door de verzekeringsmaatschappij in 1999 betaalde koopsom (hierna: de geïndexeerde koopsom) of, als dat bedrag de vrije waarde van de grond overtreft, tegen deze vrije waarde. Tussentijdse terugkoop geschiedt tegen de geïndexeerde koopsom, verhoogd met 20 procent.
Belanghebbende heeft in 1999 de vervreemding van de blote eigendom van de grond aan de verzekeringsmaatschappij in de fiscale jaarrekening van zijn onderneming verwerkt op de wijze die is omschreven in het arrest van de Hoge Raad van 10 april 1996, ECLI:NL:HR:1996:AA1866 (hierna: het Fagoed-arrest, respectievelijk de Fagoed-methode). Voor belanghebbende hield dat in dat hij (i) de volledige eigendom van de grond, tegen de oorspronkelijke boekwaarde, op de actiefzijde van de balans heeft opgenomen, (ii) de van de verzekeringsmaatschappij ontvangen koopsom als geldlening die jaarlijks op basis van de cpi wordt geïndexeerd (hierna: de geïndexeerde geldlening), heeft opgenomen op de passiefzijde van de balans, en (iii) jaarlijks bedragen ter grootte van de indexatie ten laste van de winst heeft gebracht. De geïndexeerde geldlening beliep € 801.307 bij het aangaan van de financiering.
Met ingang van 1 mei 2010 is belanghebbende zijn akkerbouwonderneming gaan drijven in de vorm van een vennootschap onder firma met zijn echtgenote (hierna: de VOF). Belanghebbende en zijn echtgenote waren ieder voor 50 procent gerechtigd tot de winst van de VOF.
Op 16 januari 2015 heeft belanghebbende namens de VOF gebruikgemaakt van het tussentijdse terugkooprecht. De koopsom van de blote eigendom van de grond bedroeg € 1.313.095. Dit bedrag bestaat uit de geïndexeerde geldlening naar de stand van dat moment van € 1.043.237 verhoogd met € 51.009 wegens onvoldoende indexatie van de geldlening in voorgaande jaren, vermeerderd met de contractuele verhoging van 20 procent wegens tussentijdse terugkoop.
Op het moment van de terugkoop stond de geïndexeerde geldlening op de balans voor een bedrag van € 1.043.237. Een bedrag van € 241.930 (€ 1.043.237 - € 801.307) is, uit hoofde van indexatie, door de VOF ten laste van het fiscale resultaat gebracht in de periode tussen de verkoop en de terugkoop van de blote eigendom van de grond.
Eveneens op 16 januari 2015 heeft de VOF de volledige eigendom van de grond verkocht aan een derde voor € 3.334.870,56. De grond werd tot aan de overdracht op die datum door belanghebbende geëxploiteerd in het kader van zijn akkerbouwbedrijf. De activiteiten van de VOF zijn per 30 april 2015 gestaakt.
In de jaarrekening 2014/2015 van de VOF is ter zake van de hiervoor in 2.10 vermelde transactie een boekwinst op de grond opgenomen van € 770.152.
De Inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2015 de landbouwvrijstelling – voor zover hier van belang – tot een bedrag van € 512.594 niet toegepast op de door belanghebbende berekende boekwinst. Het bedrag van € 512.594 bestaat uit de hiervoor in 2.9 bedoelde indexatie (€ 241.930) en de hiervoor in 2.8 genoemde (inhaal)indexatie (€ 51.009) (hierna tezamen aangeduid als: de indexatie), vermeerderd met het bedrag van de hiervoor in 2.8 genoemde contractuele verhoging van de koopsom met 20 procent wegens tussentijdse terugkoop (€ 218.849) en notariskosten (€ 806) (hierna tezamen aangeduid als: de verhoging).
3 De oordelen van het Hof
Voor het Hof was in geschil of de landbouwvrijstelling als bedoeld in artikel 3.12 Wet IB 2001 (hierna: de landbouwvrijstelling) van toepassing is op bedragen ter grootte van de indexatie en de verhoging, meer in het bijzonder of deze bedragen elk een waardeverandering van de verkochte grond representeren die belanghebbende aangaat.
Het Hof heeft geoordeeld dat de landbouwvrijstelling niet van toepassing is op bij de verkoop van de grond gerealiseerde boekwinst voor zover deze door middel van het recht van wederinkoop tegen een vooraf vastgestelde prijs niet tot uiting komt in het vermogen van belanghebbende maar in het vermogen van de verzekeringsmaatschappij. Volgens het Hof is bij belanghebbende juridisch sprake van een erfpachtrecht en een recht van wederinkoop en niet van een geldlening. Dat in het kader van de jaarwinstbepaling de aldus ontstane situatie zozeer overeenkomt met die waarin een geïndexeerde geldlening zou zijn aangegaan, dat belanghebbende niet in strijd handelt met goed koopmansgebruik als hij de grond zonder verandering van de boekwaarde in de fiscale balans opneemt en het door hem bij de verkoop aan de verzekeringsmaatschappij ontvangen bedrag, vermeerderd met de kosten, als een geldlening aanmerkt, doet daaraan niet af, aldus het Hof. Uit de feiten, zoals hiervoor in 2.5, 2.6 en 2.8 tot en met 2.10 weergegeven, valt naar het oordeel van het Hof geen andere conclusie te trekken dan dat de hiervoor in 2.11 bedoelde bedragen door belanghebbende aan de verzekeringsmaatschappij zijn betaald ter zake van de terugkoop van (de blote eigendom van) de grond. In zoverre komt de waardestijging van de grond dan ook niet tot uiting in het vermogen van belanghebbende maar in het vermogen van de verzekeringsmaatschappij.
Het Hof heeft verder geoordeeld dat het recht van terugkoop na ommekomst van de erfpachtperiode is te kwalificeren als een koopoptie, waarbij belanghebbende – gelet op de uitoefenprijs die gelijk is aan het in 1999 ontvangen bedrag, nadat daarop de overeengekomen indexering is toegepast, dan wel de lagere vrije waarde van de grond – afhankelijk van de waardeontwikkeling van de grond in de tijd per saldo slechts een kans op voordeel heeft. Volgens het Hof kon belanghebbende evenwel als gevolg van de verkoop op 16 januari 2015 aan een derde, daarna uit hoofde van die koopoptie geen voordeel meer realiseren, zodat hij nu juist niet in zoverre een belang bij de waardeontwikkeling van de grond heeft behouden.