Home

Hoge Raad, 06-06-2024, ECLI:NL:HR:2024:705, 23/00653

Hoge Raad, 06-06-2024, ECLI:NL:HR:2024:705, 23/00653

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
6 juni 2024
Datum publicatie
6 juni 2024
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:705
Formele relaties
Zaaknummer
23/00653

Inhoudsindicatie

Art. 14 EVRM; art. 1 EP; art. 5.2 Wet IB 2001; Wet rechtsherstel box 3 (Herstelwet)

Vermogensrendementsheffing ook onder de Herstelwet strijdig met art. 1 EP in combinatie met art. 14 EVRM. Werkelijk rendement. Rechtsherstel. Aandeel in reservefonds VVE vormt onder de wettelijke regeling in 2018 geen banktegoed.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 23/00653

Datum 6 juni 2024

ARREST

in de zaak van

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

tegen

[X1] (hierna: belanghebbende)

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 januari 2023, nr. BK-ARN 20/011211, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van Rechtbank Gelderland (nr. AWB 20/2486) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2018 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1 Geding in cassatie

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P] , heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.

Belanghebbende, vertegenwoordigd door [A], heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 1 september 2023 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.2

Zowel de Staatssecretaris als belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2. Inleiding 3

2.1

In deze zaak gaat het om het stelsel van heffing van inkomstenbelasting over belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3). Daarbij staat, evenals in een aantal andere bij de Hoge Raad aanhangige zaken, ter discussie of het stelsel van heffing op grond van de Wet rechtsherstel box 3 (hierna: de Herstelwet)4 en het daaraan voorafgaande en daarmee inhoudelijk overeenstemmende beleidsbesluit van 28 juni 20225 (hierna: het Beleidsbesluit), een inbreuk vormt op artikel 14 EVRM en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: EP), en zo ja welke regels dan gelden voor het rechtsherstel.

2.2

De Herstelwet is tot stand gekomen naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963 (hierna: het arrest van 24 december 2021). In dat arrest besliste de Hoge Raad dat het destijds geldende, op 1 januari 2017 ingevoerde forfaitaire stelsel van heffing in box 3 in de Wet IB 2001 (hierna: het stelsel 2017) in strijd is met artikel 14 EVRM en artikel 1 EP. Om aan de daardoor getroffen belastingplichtigen tegemoet te komen, is de Herstelwet tot stand gekomen. Die wet kent eveneens een stelsel van heffing dat is gebaseerd op een forfaitaire berekening van het rendement op vermogen in box 3. Daarbij is in vergelijking met het stelsel 2017 een specifiek forfaitair rendement voor banktegoeden ingevoerd.

2.3

Na een weergave van de uitgangspunten in cassatie en van de procedure voor het Hof, zal de Hoge Raad in dit arrest eerst stilstaan bij de inhoud en betekenis van het arrest van 24 december 2021. Na een beschouwing over de inhoud van de Herstelwet zal de Hoge Raad vervolgens, met inachtneming van de uitgangspunten van het arrest van 24 december 2021, het in de Herstelwet voorziene stelsel van heffing in box 3 toetsen aan artikel 14 EVRM en artikel 1 EP. De uitkomst van die toetsing is dat – evenals in het arrest van 24 december 2021 is beslist voor het stelsel 2017 – toepassing van de Herstelwet leidt tot een schending van deze verdragsbepalingen in die gevallen waarin de belastingplichtige door het in die wet voorziene forfaitaire stelsel wordt geconfronteerd met een heffing naar een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijke rendement. Daarbij zal de Hoge Raad regels formuleren met betrekking tot de vaststelling van het werkelijke rendement en met betrekking tot het door de rechter te bieden rechtsherstel. Ten slotte zal de Hoge Raad aan de hand van de in dit arrest geformuleerde regels de klachten van de Staatssecretaris over de beslissing van het Hof beoordelen.

3 Uitgangspunten in cassatie

3.1

Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Tot de rendementsgrondslag voor het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen dat daarbij in aanmerking is genomen, behoort het aandeel van belanghebbende ter waarde van € 10.807 in de reservefondsen van een aantal verenigingen van eigenaren (hierna: het aandeel in de vve-reserves).

3.2

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de in 3.1 bedoelde aanslag en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de heffing in box 3 in haar geval in strijd is met artikel 14 EVRM en artikel 1 EP.

4 Procedure voor het Hof

4.1

Naar aanleiding van het arrest van 24 december 2021 zijn belanghebbende en de Inspecteur gedurende de procedure in hoger beroep overeengekomen dat de aanslag wegens strijd met artikel 14 EVRM en artikel 1 EP dient te worden verminderd op grond van het Beleidsbesluit.

4.2

Voor het Hof was nog in geschil of ter zake van het aandeel in de vve-reserves het forfaitair bepaalde rendement geldt voor bank- en spaartegoeden (0,12 procent) of voor overige bezittingen (5,38 procent). Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het forfaitair rendement van 5,38 procent voor die reserves hoger is dan het werkelijk behaalde rendement en dat in zoverre onvoldoende rechtsherstel wordt geboden voor de schending van het EVRM en het EP.

4.3

Volgens het Hof heeft de Inspecteur onvoldoende weersproken dat het werkelijke rendement op het aandeel in de vve-reserves lager is dan 5,38 procent. In het licht daarvan wordt volgens het Hof onvoldoende rechtsherstel geboden indien wordt uitgegaan van een forfaitair rendement op dat aandeel van 5,38 procent. Daarbij heeft het Hof in aanmerking genomen dat bijdragen aan dergelijke reserves op grond van artikel 5:126, lid 3, BW – behoudens uitzonderingen – moeten worden gedeponeerd op een afzonderlijke betaal- of spaarrekening als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht. Daarom is het Hof voor de berekening van het rechtsherstel uitgegaan van een forfaitair rendement van 0,12 procent ter zake van het aandeel in de vve-reserves. Het heeft de aanslag dienovereenkomstig verder verminderd.

5 Aan de beoordeling van het middel voorafgaande overwegingen

6 Beoordeling van het middel

7 Proceskosten

8 Beslissing