Home

Hoge Raad, 21-11-2025, ECLI:NL:HR:2025:1728, 24/01787

Hoge Raad, 21-11-2025, ECLI:NL:HR:2025:1728, 24/01787

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
21 november 2025
Datum publicatie
21 november 2025
ECLI
ECLI:NL:HR:2025:1728
Formele relaties
Zaaknummer
24/01787

Inhoudsindicatie

Art. 2:14 Awb. Kenbaarheidsvereiste. Impliciete kenbaarmaking? Heeft belanghebbende kenbaar gemaakt langs elektronische weg bereikbaar te zijn door op een verplicht invulveld zijn e-mailadres in te vullen in een digitaal contactformulier waarmee bezwaar is gemaakt?

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 24/01787

Datum 21 november 2025

ARREST

in de zaak van

[X] (hierna: belanghebbende)

tegen

het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE LEIDEN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 4 april 2024, nrs. SGR 23/3367 V en SGR 23/3369 V, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank van 3 november 2023 betreffende aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting van de gemeente Leiden. De uitspraak van de Rechtbank op het verzet is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door I.N.D.J. Rissema, heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden (hierna: het College), vertegenwoordigd door [P] , heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend.

De Advocaat-Generaal M.R.T. Pauwels heeft op 28 februari 2025 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.1

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1

Op 9 en 11 juli 2022 heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting opgelegd. Belanghebbende heeft op 20 augustus 2022 bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslagen door op de website van de gemeente een daartoe bestemd contactformulier in te vullen en digitaal aan de heffingsambtenaar te verzenden. Belanghebbende heeft de verplichte velden van het contactformulier ingevuld, waaronder ook het veld waarin wordt gevraagd naar zijn e-mailadres. De heffingsambtenaar heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken van 11 november 2022 de bezwaren ongegrond verklaard. Dit geschrift is, naar de heffingsambtenaar stelt, op 11 november 2022 per e-mail aan belanghebbende verzonden.

2.2

Op 2 januari 2023 heeft belanghebbende voor de tweede maal bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen. De heffingsambtenaar heeft op 4 april 2023 deze bezwaren nietontvankelijk verklaard, met de motivering dat tweemaal bezwaar maken tegen dezelfde naheffingsaanslagen niet mogelijk is. Tegen deze uitspraken op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld.

2.3

De Rechtbank heeft het beroep met toepassing van artikel 8:54 Awb niet-ontvankelijk verklaard (hierna: de 8:54-uitspraak). De Rechtbank heeft daartoe overwogen dat een tweede uitspraak op bezwaar, zoals de heffingsambtenaar op 4 april 2023 heeft gedaan, volgens het wettelijke stelsel niet mogelijk is en dat het op de weg van de heffingsambtenaar had gelegen om het tweede bezwaarschrift van belanghebbende van 2 januari 2023 door te zenden aan de Rechtbank. De Rechtbank heeft het tweede bezwaar van belanghebbende van 2 januari 2023 behandeld als beroep tegen de uitspraken op bezwaar van 11 november 2022, en heeft geoordeeld dat dit beroep onverschoonbaar te laat is ingediend.

2.4

Belanghebbende heeft verzet gedaan tegen de 8:54-uitspraak. In verzet heeft hij aangevoerd dat hij de uitspraken op bezwaar van 11 november 2022 niet heeft ontvangen en dat hij geen toestemming heeft gegeven om die uitspraken op bezwaar per e-mail aan hem te versturen. Uit het invullen van zijn e-mailadres in een verplicht veld van het contactformulier kan een dergelijke toestemming niet worden afgeleid, aldus belanghebbende.

2.5

De Rechtbank heeft het verzet van belanghebbende ongegrond verklaard. De Rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, door bezwaar te maken door op de website van de gemeente een contactformulier in te vullen en dit digitaal aan de heffingsambtenaar te sturen, ermee akkoord is gegaan dat hij op het daarin opgegeven emailadres bereikbaar is. De heffingsambtenaar mocht de uitspraken op bezwaar van 11 november 2022 dan ook aan het door belanghebbende opgegeven e-mailadres sturen, aldus de Rechtbank. De Rechtbank is daarom ervan uitgegaan dat de beroepstermijn is gaan lopen op de dag na 11 november 2022, zodat het beroep te laat is ingesteld.

3 Beoordeling van de middelen

3.1

Het tweede middel bestrijdt het hiervoor in 2.5 weergegeven oordeel. Het middel betoogt dat de enkele omstandigheid dat belanghebbende bij het indienen van zijn bezwaar zijn emailadres heeft vermeld, niet de conclusie kan rechtvaardigen dat hij kenbaar heeft gemaakt langs die weg voldoende bereikbaar te zijn in de zin van artikel 2:14 Awb. Indien de hiervoor in 2.1 genoemde uitspraken op bezwaar al naar zijn e-mailadres zijn verzonden, zijn zij daarom volgens het middel op die manier niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt.

3.2.1

Op grond van artikel 2:14, lid 1, Awb kan een bestuursorgaan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is. Uit de parlementaire toelichting op deze bepaling volgt dat het uitgangspunt is dat de burger mag kiezen tussen communicatie per post of langs elektronische weg indien het bestuursorgaan over beide mogelijkheden beschikt.2 Een burger kan volgens de parlementaire toelichting in beginsel “meer of minder uitdrukkelijk” kenbaar maken dat hij langs elektronische weg voldoende bereikbaar is, waarbij hij ook te kennen moet geven voor welk bericht of welke berichtenuitwisseling dit geldt, voor welke vorm van elektronisch verkeer hij openstaat en op welk elektronisch postadres hij bereikbaar is.3

3.2.2

Of een uiting of andere gedraging van een burger aan deze eisen voldoet, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De enkele bekendheid bij het bestuursorgaan van een emailadres is hiervoor niet zonder meer voldoende.4 Ook de omstandigheid dat een burger die langs elektronische weg een verzoek doet, daarin een e-mailadres opgeeft, brengt niet zonder meer mee dat hij daarmee – impliciet – kenbaar heeft gemaakt dat hij in het kader van correspondentie over dat verzoek steeds langs elektronische weg en op dat e-mailadres bereikbaar is.5

3.2.3

Opmerking verdient dat een bestuursorgaan aan een burger kan vragen om expliciet kenbaar te maken of hij langs elektronische weg bereikbaar is, bijvoorbeeld door op een elektronisch aanvraagformulier uitdrukkelijk de vraag te stellen of de aanvrager het op prijs stelt om ook het vervolg van het met de aanvraag in gang gezette besluitvormingsproces langs elektronische weg voort te zetten en, indien dat het geval is, of de aanvrager het elektronische postadres kenbaar wil maken waarop hij daartoe bereikbaar is.6

3.3

Gelet op wat hiervoor in 3.2.1 en 3.2.2 is overwogen, zijn de vaststaande feiten in dit geval onvoldoende om te kunnen aannemen dat belanghebbende te kennen heeft gegeven in het kader van het door hem op 20 augustus 2022 gemaakte bezwaar bereikbaar te zijn langs elektronische weg. De omstandigheid dat belanghebbende op een contactformulier voor het indienen van een bezwaarschrift zijn emailadres heeft ingevuld, volstaat hiervoor niet, in aanmerking genomen dat (i) op dit formulier niet is vermeld dat de indiener door het invullen van zijn e-mailadres ermee akkoord gaat dat het bestuursorgaan correspondentie in de bezwaarprocedure – zoals een uitspraak op het bezwaar – naar dit e-mailadres verstuurt, en (ii) het e-mailadres bovendien op een verplicht veld van het contactformulier moest worden ingevuld.7 Dit oordeel wordt niet anders indien, zoals het College in zijn verweerschrift in cassatie aanvoert, bij of op het formulier voor het digitaal indienen van een bezwaarschrift wordt vermeld dat het bestuursorgaan een ontvangstbevestiging per e-mail zal versturen. Gegeven de zojuist onder (i) en (ii) genoemde omstandigheden, is dat onvoldoende om in een geval als dit de conclusie te kunnen rechtvaardigen dat de belanghebbende ermee heeft ingestemd dat ook bij de verdere behandeling van zijn bezwaar berichten langs elektronische weg aan hem zullen worden toegezonden.

3.4.1

Het tweede middel slaagt daarom. De uitspraak op het verzet kan niet in stand blijven. Het eerste middel behoeft geen behandeling. De Hoge Raad kan het verzet afdoen.

3.4.2

Wat hiervoor in 3.3 is overwogen, brengt mee dat de uitspraken op bezwaar van 11 november 2022 niet op de voorgeschreven wijze zijn bekendgemaakt. Het verzet dient gegrond te worden verklaard.

3.4.3

Indien een uitspraak op bezwaar niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, vangt de beroepstermijn pas aan op de dag waarop de belanghebbende een afschrift van die uitspraak onder ogen heeft gekregen.8 De Rechtbank heeft niet vastgesteld wanneer dat in dit geval is gebeurd. Bij de voortgezette behandeling van de zaak zal de Rechtbank daarover alsnog een oordeel moeten geven.

4 Proceskosten

5 Beslissing