Hoge Raad, 21-11-2025, ECLI:NL:HR:2025:1735, 23/01375
Hoge Raad, 21-11-2025, ECLI:NL:HR:2025:1735, 23/01375
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 21 november 2025
- Datum publicatie
- 21 november 2025
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2025:1735
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2023:808
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:40
- Zaaknummer
- 23/01375
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting; art. 30 Belastingverdrag Nederland-Malta; Maltese Income Tax Act en Income Tax Management Act; ECLI:HR:2025:1568
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 23/01375
Datum 21 november 2025
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 16 februari 2023, nrs. 20/00656 tot en met 20/006581, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nrs. HAA 19/3495 tot en met HAA 19/3497) betreffende aan belanghebbende over de jaren 2012 tot en met 2014 opgelegde navorderingsaanslagen in de vennootschapsbelasting.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door J. Kastelein, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.J. Koopman heeft op 12 januari 2024 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.2
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2 Beoordeling van de middelen
De Hoge Raad heeft de klachten van de middelen I, II en III over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
Het Hof heeft geoordeeld dat de objectvrijstelling waarvoor belanghebbende als non-domiciled vennootschap ter zake van de niet-Maltese vermogenswinsten op grond van artikel 4, lid 1, onder ii, van de Maltese Income Tax Act in aanmerking is gekomen, moet worden aangemerkt als een ‘bijzondere regeling’ als bedoeld in artikel 30 van het Belastingverdrag Nederland-Malta3 (hierna: het Verdrag). Dat brengt volgens het Hof mee dat artikel 30 van het Verdrag van toepassing is en dat die door belanghebbende behaalde vermogenswinsten in Nederland aan belastingheffing zijn onderworpen.
Middel IV (in het cassatieberoepschrift abusievelijk aangeduid als middel V), dat zich richt tegen de hiervoor in 2.2.1 weergegeven oordelen van het Hof, faalt op de gronden die zijn vermeld in rechtsoverweging 4.1 van het arrest van de Hoge Raad van 17 oktober 2025, ECLI:NL:HR:2025:1568.
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.