Hoge Raad, 28-11-2025, ECLI:NL:HR:2025:1801, 24/03091
Hoge Raad, 28-11-2025, ECLI:NL:HR:2025:1801, 24/03091
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 28 november 2025
- Datum publicatie
- 28 november 2025
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2025:1801
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2025:357
- Zaaknummer
- 24/03091
Inhoudsindicatie
art. 26a(2) AWR, art. 27h, lid 1, AWR, het belanghebbende-begrip, art. 6:13 Awb.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 24/03091
Datum 28 november 2025
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 18 juni 2024, nr. 22/2426, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof van 24 oktober 2023 betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2015 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De uitspraak van het Hof op het verzet is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.J. Koopman heeft op 21 maart 2025 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.1
De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
Naar aanleiding van de reactie van de Staatssecretaris op de conclusie heeft de Advocaat-Generaal een verschrijving geconstateerd in voetnoot 4 van zijn conclusie en op 17 april 2025 verbeterd.2
2 Uitgangspunten in cassatie
Belanghebbende was tot 22 februari 2018 gehuwd met [A] (hierna: de ex- echtgenoot). In het jaar 2015 waren zij fiscale partners.
In de aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) van de ex-echtgenoot voor het jaar 2015 is een bedrag aan uitgaven voor specifieke zorgkosten van belanghebbende in aftrek gebracht. De Inspecteur heeft aan de ex-echtgenoot een aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2015 opgelegd waarbij slechts de aftrek van een deel van dit bedrag is aanvaard.
Belanghebbende heeft namens de ex-echtgenoot bezwaar gemaakt tegen deze aanslag. Bij zijn uitspraak op dit bezwaar heeft de Inspecteur een hoger bedrag aan specifieke zorgkosten in aftrek toegelaten, maar niet het volledige in de aangifte vermelde bedrag.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen deze uitspraak. In het digitale formulier waarmee zij dit beroep instelde, is bij het onderdeel “Ik ga in beroep voor” ingevuld: “Alleen voor mijzelf”.
De Rechtbank is ervan uitgegaan dat belanghebbende dit beroep als gemachtigde van de ex-echtgenoot heeft ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft een hogerberoepschrift tegen de uitspraak van de Rechtbank aan het Hof gezonden door middel van een webformulier. Daarin is bij het onderdeel “Ik ga in hoger beroep voor” ingevuld: “Alleen voor mijzelf”.
Het hoger beroep is geregistreerd op naam van de ex-echtgenoot. De griffier van het Hof heeft belanghebbende bij brief van 21 november 2022 in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 19 december 2022 een recente volmacht tot het voeren van deze hogerberoepsprocedure in te dienen.
Belanghebbende heeft daarop aan het Hof geen volmacht verstrekt. In de motivering van het hoger beroep, dat bij het Hof het kenmerk 22/02426 heeft gekregen, schrijft zij het volgende:
“In de zaak 22/02426 (2015) is verzocht om een volmacht te overleggen. Het betreft echter mijn zorgkosten die bij de gezamenlijke aangifte in aftrek zijn genomen bij mijn fiscaal partner en de rechtbank heeft eerder al bepaald dat ik daarom belanghebbende ben ten aanzien van dat onderdeel van de aanslag.”
Het Hof heeft belanghebbende daarna nog twee maal in de gelegenheid gesteld om binnen een daarbij gestelde termijn een volmacht in te dienen. Ook naar aanleiding daarvan heeft belanghebbende aan het Hof geen volmacht verstrekt. Zij heeft het Hof laten weten dat een machtiging “niet opnieuw ter discussie kan staan”.
Het Hof heeft daarop bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 Awb het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een volmacht.
3 De oordelen van het Hof
Bij de in cassatie bestreden uitspraak heeft het Hof het verzet tegen de hiervoor in 2.6 genoemde uitspraak ongegrond verklaard.
Het heeft daartoe overwogen dat belanghebbende niet zelf hoger beroep kon instellen tegen de uitspraak van de Rechtbank. Zij had daartoe naar het oordeel van het Hof op grond van artikel 7:1 Awb eerst zelf bezwaar moeten maken. Zij heeft echter niet zelf bezwaar gemaakt, maar als gemachtigde van de ex-echtgenoot, en heeft in die hoedanigheid ook beroep ingesteld, aldus het Hof.
Belanghebbende kon daarom naar het oordeel van het Hof uitsluitend hoger beroep instellen als de gemachtigde van de ex-echtgenoot. Omdat zij – hoewel daarom is verzocht – geen machtiging heeft overgelegd waaruit volgt dat zij daartoe bevoegd was, is het hoger beroep naar het oordeel van het Hof terecht niet-ontvankelijk verklaard.