Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 24-03-2014, ECLI:NL:ORBBACM:2014:1, 2012-53981
Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 24-03-2014, ECLI:NL:ORBBACM:2014:1, 2012-53981
Gegevens
- Instantie
- Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Datum uitspraak
- 24 maart 2014
- Datum publicatie
- 1 augustus 2014
- ECLI
- ECLI:NL:ORBBACM:2014:1
- Zaaknummer
- 2012-53981
Inhoudsindicatie
Voortijdig ingediend bezwaarschrift ontvankelijk. Beroep tegen niet tijdig doen van uitspraak eveneens ontvankelijk. Niet ontzenuwd vermoeden dat belanghebbende op 29 juni 2010 enig aandeelhouder was van [A]. Vaststelling winst uit aanmerkelijk belang.
Uitspraak
Beschikking van 24 maart 2014, nr. 2012-53981
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Aruba
inzake:
X te Aruba, belanghebbende,
gemachtigde R. Tromp,
tegen
de Inspecteur der Belastingen.
1 Het procesverloop
Aan belanghebbende is op 29 oktober 2010 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd voor het jaar 2010 naar een belastbaar inkomen van Afl. 27.645.554, belast tegen een tarief van 25%.
Belanghebbende is op 6 oktober 2010 in bezwaar gekomen tegen de aanslag.
Belanghebbende is op 23 januari 2012 tijdig in beroep gekomen tegen het niet (tijdig) doen van een uitspraak op bezwaar.
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
Ter zitting van 25 oktober 2012 te Oranjestad zijn verschenen, namens belanghebbende, R. Tromp, en namens de Inspecteur, mrs. A.J. van der Struif en A.T. Geerman-Giel.
Ter zitting van 20 mei 2013 te Oranjestad zijn verschenen, namens belanghebbende, R. Tromp, en namens de Inspecteur, mrs. A.J. van der Struif en A.T. Geerman-Giel. Tijdens deze zitting heeft de Inspecteur een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
Belanghebbende heeft op 24 september 2013, en de Inspecteur op 30 oktober 2013, nadere stukken overgelegd.
Ter zitting van 4 november 2013 te Oranjestad zijn verschenen, namens belanghebbende, R. Tromp, en namens de Inspecteur, mrs. A.J. van der Struif en A.T. Geerman-Giel. Belanghebbende heeft ter zitting een stuk, getiteld “Commentaar op de brief van de inspecteur d.d. 30 oktober 2013 (...)” overgelegd. Tevens zijn ter zitting bankafschriften overgelegd.
2 Ontvankelijkheid
Belanghebbende heeft zijn bezwaarschrift ingediend voordat de bestreden aanslag was vastgesteld, derhalve vóór aanvang van de bezwaartermijn.
Ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift is de Raad van oordeel dat niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege moet blijven indien het besluit ten tijde van de indiening:
a. wel reeds tot stand was gekomen, of
b. nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.
De Inspecteur heeft in haar vertoogschrift opgemerkt dat er voorafgaand aan de vaststelling van de aanslag uitvoerige gesprekken plaats hebben gevonden tussen de adviseur en de controleur op grond waarvan belanghebbende kon menen dat er een aanslag zou volgen. Op grond hiervan is de Inspecteur van mening dat het voortijdig ingediende bezwaarschrift ontvankelijk dient te zijn.
De Raad begrijpt de opmerking van de Inspecteur opmerking aldus, dat belanghebbende volgens de Inspecteur op 6 oktober 2010 kon menen dat de aanslag tot stand was gekomen. De Raad heeft geen reden zich niet bij die opvatting van de Inspecteur aan te sluiten. Het bezwaar is dan ontvankelijk.
3 Niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op bezwaar.
Een uitspraak wordt geacht niet tijdig te zijn gedaan, indien de Inspecteur niet binnen 1 jaar na ontvangst van het bezwaarschrift een uitspraak heeft gedaan (artikel 18, lid 2, van de Algemene Landsverordening Belastingen; hierna: de ALB).
De termijn van 1 jaar kan in door de Minister te bepalen gevallen met maximaal een jaar worden verlengd (artikel 18, lid 3, van de ALB). Dat in het onderhavige geval hiervan sprake is, is gesteld noch gebleken.
Rekening houdend met de premature indiening van het bezwaarschrift, begon de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar te lopen vanaf 29 oktober 2010, de datum van de vaststelling van de aanslag. Dit betekent dat de Inspecteur uitspraak op bezwaar moest doen vóór 29 oktober 2011. De Inspecteur heeft binnen deze termijn geen uitspraak op bezwaar gedaan.
Indien rekening wordt gehouden met de in 3.3 bedoelde verlenging van de termijn, diende de Inspecteur uitspraak op bezwaar te doen vóór 29 oktober 2012. De Inspecteur heeft evenmin binnen deze termijn uitspraak op bezwaar gedaan.
Artikel 18, lid 3, van de ALB schrijft voor dat de Inspecteur, indien hij niet in staat is tijdig uitspraak op bezwaar te doen, belanghebbende hiervan schriftelijk in kennis stelt, onder mededeling van de reden waarom nog geen uitspraak kan worden gedaan. Dat de Inspecteur hieraan heeft voldaan is de Raad niet gebleken.
Uit het voorafgaande volgt dat belanghebbende terecht in beroep is gekomen tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Dit betekent dat het beroep in zoverre gegrond is.
Het verstrijken van de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar ontheft de Inspecteur niet van zijn verplichting om uitspraak te doen (zie artikel 18, lid 4, van de ALB).
Indien een beroep is gericht tegen het niet tijdig doen van een uitspraak door de Inspecteur, kan de Raad hem verzoeken alsnog een uitspraak te doen (vgl. artikel 19, lid 5, van de ALB). De Raad zal een dergelijk verzoek achterwege laten indien partijen daarbij redelijkerwijs geen belang hebben of indien de Inspecteur inmiddels uitspraak op bezwaar heeft gedaan.
De Inspecteur heeft, nadat belanghebbende beroep had ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op bezwaar, niet alsnog uitspraak op bezwaar gedaan. In haar vertoogschrift en tijdens de mondelinge behandelingen op 25 oktober 2012, 20 mei 2013 en 4 november 2013 is zij wel inhoudelijk op de bezwaargronden ingegaan.
De Raad ziet hierin aanleiding het geding niet terug te wijzen naar de Inspecteur. De Raad zal ook het materiële geschilpunt beoordelen.