Home

Parket bij de Hoge Raad, 12-12-2017, ECLI:NL:PHR:2017:1550, 16/04989

Parket bij de Hoge Raad, 12-12-2017, ECLI:NL:PHR:2017:1550, 16/04989

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
12 december 2017
Datum publicatie
7 maart 2018
ECLI
ECLI:NL:PHR:2017:1550
Formele relaties
Zaaknummer
16/04989

Inhoudsindicatie

Bedreiging (meermalen gepleegd) en groepsbelediging (meermalen gepleegd) van anderen dan b.p. door verdachte uit naam van b.p. Rechtstreeks verband tussen bewezenverklaarde feiten en schade? Middel b.p. over oordeel Hof dat b.p. gedeeltelijk n-o is in haar vordering. Hof heeft, door te overwegen dat b.p. in zoverre niet in haar vordering kan worden ontvangen en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen, kennelijk geoordeeld dat de beantwoording van de vraag of de gevorderde immateriële schade rechtstreeks is toegebracht door de bewezenverklaarde bedreiging en groepsbelediging een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert a.b.i. art. 361.3 Sv. Aldus verstaan is dat oordeel, mede gelet op de omstandigheid dat het bij die feiten telkens gaat om door verdachte ten onrechte uit naam van b.p. geuite bedreigingen en beledigingen van anderen dan b.p., niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. CAG: anders.

Conclusie

Nr. 16/04989

Zitting: 12 december 2017

Mr. E.J. Hofstee

Conclusie inzake:

[verdachte]

  1. De verdachte is bij arrest van 8 juli 2016 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens 2 “eenvoudige belediging”, 4 “valsheid in geschrift”, 5 “smaadschrift, meermalen gepleegd”, 6 “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht”, 7 primair “zich in het openbaar bij geschrift opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras en godsdienst”, 8 “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met brandstichting, meermalen gepleegd” en 9 primair “zich in het openbaar bij geschrift opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras en godsdienst, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van 3 jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd, een en ander zoals nader in het arrest vermeld.

  2. Namens de verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, twee middelen van cassatie voorgesteld.

  3. Namens de benadeelde partij heeft mr. J.A.P.F. Hoens, advocaat te Utrecht, een schriftuur ingediend, houdende één middel van cassatie.

  4. Het gaat volgens de verdenking in deze zaak om het volgende. De feiten waarvoor de verdachte is veroordeeld hebben zich in een periode van enkele maanden afgespeeld en waren telkens bedoeld om steeds dezelfde persoon te treffen, namelijk [betrokkene 1] , die in hetzelfde appartementencomplex woonde als de moeder van de verdachte. In de woning van de moeder was ingebroken en de verdachte had het sterke vermoeden dat [betrokkene 1] daarbij direct betrokken was. Om te bewerkstelligen dat [betrokkene 1] uit het appartementencomplex zou vertrekken, hing de verdachte briefjes met beledigende teksten op in de portiek van het appartementencomplex (feit 2), bestelde de verdachte goederen op naam van [betrokkene 1] (feit 4), stuurde de verdachte brieven naar seksshops waarin vermeld stond dat hij, ‘ [betrokkene 1] ’, geïnteresseerd was in kinderporno (feit 5) en stuurde de verdachte brieven met beledigende en bedreigende teksten naar moskeeën, met de naam van [betrokkene 1] als afzender (feiten 6, 7 primair, 8 en 9).

De namens de verdachte voorgestelde middelen

5. Het eerste middel, in samenhang bezien met de toelichting daarop, keert zich met een rechtsklacht en een motiveringsklacht tegen het oordeel van het hof inzake feit 2 dat geen consequenties hoeven te worden verbonden aan de overschrijding van de klachttermijn omdat [betrokkene 1] (verder de aangever) hierover niet goed is geïnformeerd door de politie.

6. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 24 juni 2016 houdt in, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang:

"De advocaat-generaal voert het woord, leest de vordering voor en legt die aan het hof over.

De advocaat-generaal heeft daarbij - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:

(...)

Het vonnis van de rechtbank is zeer uitgebreid, ook op de punten waarvan je zou kunnen zeggen dat het wel duidelijk is. Ik wil er nog een punt uitlichten en dat is het ontbreken van een klacht ten aanzien van de feiten 1 en 2. De Hoge Raad is sinds jaren heel soepel. Het kan zijn dat er geen klacht ligt, maar daarmee valt de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie niet weg als duidelijk is dat degene vervolging wenst. Ik wijs op het arrest van de Hoge Raad van 18 februari 2014, met nummer 2014, 381. Dat is er een in een reeks van velen.

In het arrest van de Hoge Raad van 14 oktober 1997, LJN-nummer LJN ZD0821, heeft de Hoge Raad bepaald dat indien buiten twijfel staat dat de klachtgerechtigde een klacht heeft willen indienen, het verzuim om de klachtgerechtigde door te verwijzen naar een hulpofficier van justitie op zichzelf niet tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn vervolging hoeft te leiden. De politie heeft tegen aangever gezegd maar even te wachten met het doen van aangifte en het doen van klacht. Bij wie de fout ligt, is dan wel duidelijk en dat kan niet leiden tot niet-ontvankelijkheid.

(...)

De raadsman voert het woord tot verdediging. De raadsman heeft daarbij - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:

(...) Ten aanzien van het punt van de klacht, waarbij de advocaat-generaal een uitspraak van 1997 heeft genoemd, zit ik met de termijn. Op pagina 3 van het vonnis staat expliciet opgenomen dat is besloten voorlopig geen aangifte te doen maar niet blijkt wie daarin sturend is geweest. In hetgeen op de volgende pagina door de rechtbank is overwogen, kan ik mij niet vinden. Hetgeen de rechtbank heeft overwogen over dat tenlastegelegde feiten als een geheel worden beschouwd, had gekund als artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht ten laste was gelegd, maar dat is niet gebeurd. Dan kan niet worden overwogen dat het een feitencomplex is en dat de termijn gesauveerd wordt, maar dan is het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk."

7. In reactie op het voorgaande heeft het hof in het arrest het volgende overwogen:

“Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft aangever weliswaar een klacht ingediend, maar niet binnen drie maanden nadat hij kennis heeft genomen van het strafbare feit. De betreffende briefjes werden half oktober 2014 opgehangen en door aangever waargenomen, terwijl aangever pas op 7 februari 2015 een klacht heeft ingediend. Naar het oordeel van het hof is deze termijnoverschrijding echter een gevolg van het feit dat aangever niet goed is geïnformeerd door de politie. Aangever wilde immers meteen toen hij had geconstateerd dat de briefjes in het portiek hingen, aangifte doen. Mede door toedoen van de wijkagent, heeft aangever hier in eerste instantie van afgezien. Niet is gebleken dat de wijkagent aangever heeft geïnformeerd dat hij slechts drie maanden de tijd had om een klacht in te dienen, als hij de mogelijkheid van vervolging wilde openhouden. Ook heeft de wijkagent (die op 8 februari 2015 de aangifte opnam) aangever niet uitgelegd dat (vanwege het aantal incidenten dat zich inmiddels hadden voorgedaan) hij aangifte van belaging had kunnen doen (waardoor de klachttermijn geen belemmering voor vervolging zou zijn).

Naar het oordeel van het hof is de termijnoverschrijding een gevolg van het gebrek aan informatie van de politie aan de aangever en dient dit er toe te leiden dat aan de termijnoverschrijding geen gevolgen worden verbonden. Het openbaar ministerie is dus ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde.”

8. Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:

Art. 266 Sr:

“1. Elke opzettelijke belediging die niet het karakter van smaad of smaadschrift draagt, hetzij in het openbaar mondeling of bij geschrift of afbeelding, hetzij iemand, in zijn tegenwoordigheid mondeling of door feitelijkheden, hetzij door een toegezonden of aangeboden geschrift of afbeelding, aangedaan, wordt, als eenvoudige belediging, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

2. (...).”

Art. 269 Sr:

“Belediging, strafbaar krachtens deze titel, wordt niet vervolgd dan op klacht van hem tegen wie het misdrijf is gepleegd, behalve in de gevallen voorzien in artikel 267, aanhef en onder 1° en 2°.”

Art. 164 Sv:

“1. Bij strafbare feiten alleen op klachte vervolgbaar, geschiedt deze klachte mondeling of schriftelijk bij den bevoegden ambtenaar, hetzij door den tot de klachte gerechtigde in persoon, hetzij door een ander, daartoe door hem van eene bijzondere schriftelijke volmacht voorzien. De klachte bestaat in eene aangifte met verzoek tot vervolging.

2. (...)”

Art. 66 Sr: “1. De klacht kan worden ingediend gedurende drie maanden na de dag waarop de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit.

Het namens de benadeelde partij ingediende middel