Home

Rechtbank Amsterdam, 01-07-2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:3962, C-13-583537 - HA ZA 15-286

Rechtbank Amsterdam, 01-07-2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:3962, C-13-583537 - HA ZA 15-286

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
1 juli 2015
Datum publicatie
6 juli 2015
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2015:3962
Zaaknummer
C-13-583537 - HA ZA 15-286

Inhoudsindicatie

Bij besluit van de Minister van 1 februari 2013 zijn ten name van de Staat - kort gezegd - door SNS Reaal NV (hierna: SNS) uitgegeven effecten onteigend. De Minister heeft aan de rechthebbenden van onteigende effecten een aanbod tot schadeloosstelling gedaan, neerkomende op een bedrag van € 0,-- per effect. Stichting Beheer SNS Reaal (hierna: Stichting Beheer) is één van die rechthebbenden.

Bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam wordt een procedure gevoerd over de hoogte van de door de Staat te betalen schadeloosstelling ECLI:NL:GHAMS:2013:1966 en de Hoge Raad heeft zich daarover uitgesproken ECLI:NL:HR:2015:661.

De Ondernemingskamer heeft - uitsluitend in het kader van de vaststelling van de schadeloosstelling - geoordeeld dat de vorderingen belichaamd in de door SNS aan Stichting Beheer uitgegeven Core Tier 1 capital securities achtergestelde vorderingen zijn.

Door Stichting Beheer is nu deze civiele procedure gestart tegen SNS om van de gewone burgerlijke rechter een oordeel te krijgen over de vraag of de door haar genomen Core Tier 1 capital securities achtergesteld zijn. SNS heeft in deze procedure nog niet gereageerd op de door Stichting Beheer ingestelde vordering. De Staat vordert toestemming van de rechtbank om in deze procedure ook partij te mogen worden aan de zijde van SNS. De rechtbank beslist in dit vonnis dat de Staat zich inderdaad mag voegen aan de zijde van SNS.

De volgende stap in deze procedure is dat SNS en de Staat inhoudelijk zullen reageren op de vordering van Stichting Beheer, daarna zal de rechtbank beslissen over het verdere verloop van de procedure.

Uitspraak

vonnis

Afdeling privaatrecht

zaaknummer / rolnummer: C/13/583537 / HA ZA 15-286

Vonnis in incident van 1 juli 2015

in de zaak van

de stichting

STICHTING BEHEER SNS REAAL,

gevestigd te Utrecht,

eiseres in de hoofdzaak,

verweerster in het incident,

advocaat mr. I. Spinath,

tegen

de naamloze vennootschap

SNS REAAL N.V.,

gevestigd te Utrecht,

gedaagde in de hoofdzaak,

verweerster in het incident,

advocaat mr. H.J. de Kluiver,

en

de publiekrechtelijke rechtspersoon

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

zetelend te Den Haag,

eiser in het incident,

advocaat mr. R.G.J. de Haan.

Partijen zullen hierna Stichting Beheer, SNS en de Staat genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

de dagvaarding, met producties,

-

de incidentele conclusie tot voeging,

-

de incidentele conclusie van antwoord van Stichting Beheer,

-

de incidentele conclusie van antwoord van SNS.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2 De beoordeling in het incident

2.1.

De Staat vordert dat hem wordt toegestaan zich in de hoofdzaak aan de zijde van SNS te voegen. Stichting Beheer voert verweer. SNS refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

2.2.

In de hoofdzaak vordert Stichting Beheer een verklaring voor recht dat - kort gezegd - de in de door SNS aan Stichting Beheer uitgegeven Core Tier 1 capital securities (hierna: de obligaties) belichaamde vorderingen geen achtergestelde maar concurrente vorderingen zijn. De Staat legt aan zijn incidentele vordering tot voeging ten grondslag dat hij er in verband met de vaststelling (door de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam) van de door hem te betalen schadeloosstelling terzake de onteigening van de obligaties, belang bij heeft dat vastgesteld wordt dat het gaat om achtergestelde vorderingen.

2.3.

Stichting Beheer voert als verweer dat de Staat door de onteigening rechtsopvolger is geworden van Stichting Beheer, zodat de Staat de vorderingsrechten van Stichting Beheer jegens SNS kan uitoefenen. De Staat heeft derhalve belang bij een oordeel in het voordeel van Stichting Beheer en derhalve moet de vordering om toegelaten te worden tot voeging aan de zijde van SNS worden afgewezen, aldus Stichting Beheer.

2.4.

De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 217 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen of daarin te mogen tussenkomen.

2.5.

Voor het aannemen van een zodanig belang is voldoende dat de partij die voeging vordert nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde zij zich voegt (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:768). Tussen partijen is niet in geschil dat de werkelijke waarde van de onteigende obligaties lager is indien het achtergestelde vorderingen zijn dan indien het concurrente vorderingen zijn. Zowel Stichting Beheer als de Staat gaan er bovendien vanuit dat de door de Staat aan Stichting Beheer te betalen schadeloosstelling hoger zal zijn als in deze procedure vast komt te staan dat de door de obligaties belichaamde vorderingen geen achtergestelde vorderingen zijn. Dat is een nadeel voor de Staat, dat zich voordoet als SNS in het ongelijk wordt gesteld. Dat de Staat door de onteigening als rechtsopvolger van Stichting Beheer zelf schuldeiser van SNS is geworden, is onvoldoende om dat nadeel weg te nemen. Wat partijen verder nog aanvoeren behoeft daarom geen behandeling. De vordering van de Staat tot voeging aan de zijde van SNS is zodoende toewijsbaar.

2.6.

Stichting Beheer zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden beschouwd. De rechtbank begroot deze kosten op € 452,00 aan de zijde van de Staat en op nihil aan de zijde van SNS.

3 De beslissing

De rechtbank

in het incident

3.1.

staat de Staat toe zich in de hoofdzaak aan de zijde van SNS te voegen,

3.2.

veroordeelt Stichting Beheer in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 452,00 en aan de zijde van SNS tot op heden begroot op nihil,

in de hoofdzaak

3.3.

bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 12 augustus 2015 voor het nemen van de conclusie van antwoord door SNS en de Staat.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.M. James-Pater, rechter, bijgestaan door mr. E.J. van Veelen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2015.1