Rechtbank Amsterdam, 05-08-2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:6519, C/13/704546 / FT RK 21.597
Rechtbank Amsterdam, 05-08-2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:6519, C/13/704546 / FT RK 21.597
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Amsterdam
- Datum uitspraak
- 5 augustus 2021
- Datum publicatie
- 24 december 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBAMS:2021:6519
- Zaaknummer
- C/13/704546 / FT RK 21.597
Inhoudsindicatie
WHOA, verzoek ex artikel 378 Fw van de herstructureringsdeskundige, duiding aspecten die van belang zijn voor het tot stand brengen van een akkoord
Uitspraak
Team Insolventies – meervoudige kamer
Beschikking op het verzoek ex artikel 378 Fw
zaaks-/rekestnummer: C/13/704546 / FT RK 21.597
uitspraakdatum: 5 augustus 2021
beschikking op het op 6 juli 2021 ter griffie ingekomen verzoek ex artikel 378 van de Faillissementswet (Fw) van de heer [naam 23] , herstructureringsdeskundige in de besloten akkoordprocedure van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam bedrijf 1] B.V.,
ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaten: mrs. B.W.G. van der Velden en G.Á.C, Orban, kantoorhoudende te Amsterdam,
hierna te noemen: [naam bedrijf 1] ,
strekkende tot het doen van een uitspraak over aspecten die van belang zijn in het kader van het tot stand brengen van een akkoord.
1 De procedure
[naam bedrijf 1] heeft op 11 januari 2021 een verklaring ex artikel 370 lid 3 Fw ter griffie gedeponeerd en bij verzoekschrift van 28 januari 2021 verzocht een afkoelingsperiode ex artikel 376 Fw te gelasten voor een periode van vier maanden.
Bij beschikking van 15 februari 2021 heeft de rechtbank een afkoelingsperiode afgekondigd voor de duur van twee maanden ten aanzien van een groep specifieke schuldeisers van [naam bedrijf 1] en haar groepsvennootschappen. Dit betreffen kort gezegd [schuldeiser 1] (hierna: [schuldeiser 1] ), de [schuldeiser 2] . (hierna: [schuldeiser 2] ) en [zekerhedenagent] (hierna: de zekerhedenagent).
Bij beschikking van 25 maart 2021 heeft de rechtbank – onder meer – bepaald dat een herstructureringsdeskundige zal worden aangewezen en ter vervanging van de eerder afgekondigde afkoelingsperiode, een afkoelingsperiode afgekondigd voor een periode van twee maanden, derhalve tot 25 mei 2021.
Bij beschikking van 29 maart 2021 heeft de rechtbank op verzoek van [schuldeiser 1] de heer [naam 23] , zaakdoende te Amsterdam, aangewezen als herstructureringsdeskundige in de besloten akkoordprocedure van [naam bedrijf 1] .
Bij beschikking van 1 juni 2021 heeft de rechtbank de bij beschikking van 25 maart 2021 gegeven afkoelingsperiode, die op 25 mei 2021 zou aflopen, met een termijn van drie maanden verlengd, derhalve tot 25 augustus 2021.
Bij verzoekschrift met bijlagen van 6 juli 2021 heeft de herstructureringsdeskundige, bijgestaan door mrs. M.A. Broeders en A. Bouts, advocaten kantoorhoudende te Amsterdam, de rechtbank verzocht om een uitspraak te doen over aspecten die van belang zijn in het kader van het tot stand brengen van een akkoord.
Bij brief van 7 juli 2021 heeft de rechtbank de herstructureringsdeskundige van de datum van de behandeling van zijn verzoek in kennis gesteld en alle belanghebbenden opgeroepen de behandeling bij te wonen en/of voorafgaand aan de behandeling schriftelijk hun zienswijze op het verzoek in te dienen.
[naam bedrijf 1] , [schuldeiser 1] , [schuldeiser 3] (hierna: [schuldeiser 3] ), [schuldeiser 4] , [schuldeiser 5] (hierna: [schuldeiser 5] ), [schuldeiser 6] (hierna: [schuldeiser 6] ) en [schuldeiser 2] hebben tijdig een zienswijze, al dan niet met bijlage, uitgebracht. [schuldeiser 4] heeft daarbij te kennen gegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.
Het verzoek is behandeld ter zitting in raadkamer van 15 juli 2021. De herstructureringsdeskundige is verschenen, bijgestaan door mr. Broeders voornoemd. Zij hebben het verzoek toegelicht; mr. Broeders aan de hand van door hem overgelegde pleitaantekeningen. Namens [naam bedrijf 1] is de heer [naam 1] , directeur en bestuurder van [naam bedrijf 1] , verschenen, bijgestaan door mrs. B.W.G. van der Velden, S.R.F. Aarts en G.Á.C. Orbán. Namens [schuldeiser 1] zijn verschenen mrs. E.C. Netten en C.M. Molhuysen. Namens [schuldeiser 2] zijn verschenen mrs. A.M. Mennens en R.M. Vermaire. Namens [schuldeiser 5] en [schuldeiser 6] is verschenen
mr. S.W. van den Berg. Partijen hebben hun zienswijzen – aan de hand van pleitaantekeningen – nader toegelicht en verder vragen van de rechtbank beantwoord en inlichtingen verstrekt.
Voorts hebben de navolgende personen de behandeling (deels) bijgewoond door middel van een videoverbinding:
- -
-
mrs. H.P. Boekhorst en A. Bouts, advocaten, namens de herstructureringsdeskundige,
- -
-
mrs. B.A. Kuitenbrouwer en J.H.A. Schipper, advocaten, namens [naam bedrijf 1] ,
- -
-
mrs. O.M. Weeshoff, W.H.Z. Westerhof, H. Simsek, A. Abou Habaga, J. Alhashime en
F.A. Wakker, advocaten, namens [schuldeiser 1] en [zekerhedenagent] ,
- -
-
de heer [naam 2] , mevrouw [naam 3] en de heer [naam 4] , namens [schuldeiser 1] ,
- -
-
de heer M. Steur, tolk, namens [schuldeiser 1] ,
- -
-
mrs. E.J.R. Verwey, J.C. Hofland en J.V. Kolthof, advocaten, namens [schuldeiser 2] ,
- -
-
de heren [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] en [naam 8] , namens [schuldeiser 2] ,
- -
-
mrs. I. Spinath en N.W.A. Tollenaar, advocaten, namens [schuldeiser 5] en [schuldeiser 6] ,
- -
-
de heer [naam 9] , namens [schuldeiser 5] en [schuldeiser 6] ,
- -
-
mr. R.G.J. de Haan, advocaat, en mevrouw [naam 10] , namens [schuldeiser 3] .
2 De feiten
De rechtbank verwijst voor de (meeste) relevante feiten naar de door haar gewezen beschikkingen, zoals vermeld onder 1.2. tot en met 1.6. In aanvulling daarop is het volgende van belang voor de beoordeling van de vragen die thans voorliggen
Op 9 april 2021 heeft [schuldeiser 1] de herstructureringsdeskundige geïnformeerd dat zij de vorderingen van [schuldeiser 2] op [naam bedrijf 1] onder de Kredietovereenkomst heeft overgenomen, namelijk het oorspronkelijke krediet in rekening courant van € 7,5 miljoen en de aanvullende kredietlijn ter hoogte van € 5 miljoen, die werd verstrekt onder toepassing van de regeling Garantie Ondernemersfinanciering Uitbraak Coronavirus (GO-C). Tevens heeft zij hierin haar redenen voor de overname aangegeven.
[naam bedrijf 1] heeft de herstructureringsdeskundige geïnformeerd dat een deel van de belastingschulden van [naam bedrijf 1] en haar groepsmaatschappijen is voldaan en dat een nieuw opgerichte entiteit, [enititeit] B.V. (hierna: [enititeit] ) voor dat deel in de rechten van [schuldeiser 4] is gesubrogeerd.
Verder heeft [schuldeiser 4] (onder meer) een loonbelastingvordering op de verschillende groepsvennootschappen van [naam bedrijf 1] van ongeveer € 6 miljoen. Andere schuldeisers van de groepsentiteiten zijn onder meer leveranciers, werknemers en softwareleveranciers.
3 Het verzoek
De herstructureringsdeskundige verzoekt de rechtbank om in het kader van artikel 378 Fw uitspraak te doen over de volgende aspecten die van belang zijn in het kader van het tot stand te brengen akkoord:
a. Is een groepsakkoord mogelijk op de wijze zoals door [naam bedrijf 1] wordt voorgestaan?
Is de aangegane hoofdelijkheid gedurende de afkoelingsperiode en de (gedeeltelijke) voldoening gedurende de afkoelingsperiode van de belastingschulden en de daardoor bewerkstelligde subrogatie rechtsgeldig?
Staat de afkoelingsperiode in de weg aan stemming op de vorderingen die door subrogatie zijn overgegaan?
Is de super senior vordering gedurende de afkoelingsperiode rechtsgeldig door Rabobank overgedragen?
Vormt de door Rabobank overgedragen super senior vordering één en dezelfde klasse met de senior vorderingen van [schuldeiser 1] ?
Staat de afkoelingsperiode in de weg aan stemming op de overgedragen vorderingen?
Kunnen [enititeit] en [schuldeiser 4] in één en dezelfde klasse worden ingedeeld?
Voldoet de onder productie 22 opgenomen klassenindeling aan de eisen van artikel 374 Fw?
i. Kan de Kredietovereenkomst door het akkoord worden gewijzigd, voor zover het betreft de maturity date, de rentebetalingsverplichtingen en/of de convenanten die tot vervroegde opeisbaarheid zouden kunnen leiden na homologatie van een akkoord, indien bij het akkoord ongemoeid gelaten, of dient daarvoor artikel 373 Fw te worden benut?
Kunnen de vorderingen van [schuldeiser 1] op grond van artikel 20.3 van de Kredietovereenkomst en de kosten van de herstructureringsdeskundige in het kader van de WHOA-procedure, onderdeel zijn van het akkoord en dient [schuldeiser 1] daarvoor te worden toegelaten tot de stemming?
Hoe en door wie kan of moet zekerheid worden gesteld voor de kosten van de herstructureringsdeskundige?
Geeft de herstructureringsdeskundige met de (voorgenomen) wijze van informatiedeling op een juiste wijze invulling aan zijn taak?
Kan in het akkoord worden bepaald dat de herstructureringsdeskundige voor de verrichting van zijn werkzaamheden, door de homologatie van het akkoord van aansprakelijkheid wordt ontheven, of kan in het akkoord worden bepaald dat [naam bedrijf 1] de herstructureringsdeskundige ter zake deze aanspraken dient te vrijwaren?
Kan de rechtbank uitspraak doen over andere, gerelateerde, aspecten die van belang zijn in het kader van het tot stand brengen van een akkoord?
De herstructureringsdeskundige verwijst naar de startverklaring van 11 januari 2021 en de beschikking van deze rechtbank van 29 maart 2021, waarbij hij op verzoek van de schuldfondsen, die worden beheerd door [schuldeiser 1] en die allen schuldeiser zijn van [naam bedrijf 1] , is benoemd als herstructureringsdeskundige. De herstructureringsdeskundige heeft sinds de laatste beslissing van 1 juni 2021 over de verlenging van de afkoelingsperiode onder meer de volgende werkzaamheden (laten) verricht(en):
-
Strategisch adviesbureau Roland Berger is door de herstructureringsdeskundige ingeschakeld en zij heeft op 9 juni 2021 een rapport ten aanzien van de business drivers met [naam bedrijf 1] en belanghebbenden gedeeld. Zij hebben de gelegenheid gekregen op dit rapport te reageren, welke reacties ook weer zijn gedeeld met partijen. Vervolgens heeft Roland Berger een geüpdatete versie van haar rapport (hierna: het RB Rapport) gedeeld op 24 juni 2021, waarop zij op 29 juni 2021 van [naam bedrijf 1] en belanghebbenden commentaar heeft ontvangen. Dat commentaar is door de herstructureringsdeskundige weer met [naam bedrijf 1] en belanghebbenden gedeeld en door de herstructureringsdeskundige is al het commentaar van een reactie voorzien, waarmee de werkzaamheden ter bepaling van de business drivers zijn afgesloten en het RB Rapport definitief is geworden.
-
In opdracht van de herstructureringsdeskundige is BFI Global (hierna: BFI), op basis van het RB Rapport en informatie die op verzoek van de herstructureringsdeskundige is opgevraagd, thans doende de reorganisatiewaarde te bepalen met in achtneming van actuele informatie.
In het kader van de voorbereiding van het akkoord door de herstructureringsdeskundige, en met name ook gezien de diametrale posities van [naam bedrijf 1] en de belanghebbenden, waaronder [schuldeiser 1] , wenst de herstructureringsdeskundige – om te voorkomen dat een akkoord bij een homologatiezitting onnodig spaak loopt – voorafgaand aan de homologatie duidelijkheid te krijgen over een aantal aspecten die van belang zijn voor het op te stellen akkoord. De vragen over de in het ontwerpakkoord van de door [naam bedrijf 1] gehanteerde klassenindeling en in het bijzonder de vragen over de positie van de belastingschuld zijn relevant wanneer de reorganisatiewaarde zodanig is dat deze het nominale bedrag van de schulden van [naam bedrijf 1] overstijgt, waarmee de bestaande aandeelhouders en haar uiteindelijke belanghebbenden daarmee ook een aanspraak op de reorganisatiewaarde hebben. [naam bedrijf 1] , alsook de belanghebbenden in de door hen gedeelde waarderingsrapporten, zijn allen tot de conclusie gekomen dat de opbrengst die naar verwachting bij een vereffening van het vermogen van [naam bedrijf 1] in faillissement kan worden gerealiseerd ertoe leidt dat tenminste de belastingschuld als preferente schuld, alsmede de gezekerde schuldeisers, Rabobank en [schuldeiser 1] , (deels)‘in the money’ zijn. Daarmee zijn de houders van de belastingschuld, en de gezekerde schuldeisers, Rabobank en [schuldeiser 1] en de klasse waarin zij respectievelijk worden ingedeeld in het kader van de klassenindeling in beginsel ieder voor zich de zogenoemde cram down klasse, die de facto bepalend is voor de vraag of een akkoord kan worden gehomologeerd. Inmiddels is uit het concept rapport dat BFI heeft opgesteld naar voren gekomen dat de reorganisatiewaarde van [naam bedrijf 1] en haar groepsmaatschappijen hun nominale schuldpositie (ruimschoots) zou overstijgen. Dat zou betekenen dat [schuldeiser 1] en andere gesecureerde schuldeisers ‘in the money’ zijn, zodat voorzichtig kan worden gezegd dat de aandelen van [naam bedrijf 1] (aanzienlijke) waarde vertegenwoordigen.
Het groepsakkoord (a)
In het ontwerpakkoord dat [naam bedrijf 1] heeft opgesteld is sprake van een groepsakkoord in de zin van artikel 372 Fw, waarbij ook de schulden op het niveau van de verschillende groepsvennootschappen van [naam bedrijf 1] worden meegenomen voor zover [naam bedrijf 1] daarvoor ook hoofdelijk aansprakelijk is. Hierbij is relevant dat in het ontwerpakkoord uitsluitend die klassen van schuldeisers worden betrokken die hetzelfde zijn voor iedere vennootschap van de groep die in het groepsakkoord wordt betrokken. [naam bedrijf 1] en de relevante groepsvennootschappen zijn allen en ook voor elkaar jegens [schuldeiser 2] en [schuldeiser 1] aansprakelijk op basis van de garanties in de Kredietovereenkomst. Eveneens stelt [naam bedrijf 1] dat zij jegens [schuldeiser 4] op basis van de (hierna nader te bespreken) aangegane hoofdelijkheid aansprakelijk zijn. De herstructureringsdeskundige verzoekt de rechtbank een uitspraak te doen of (a) een groepsakkoord mogelijk is op de wijze zoals in het ontwerpakkoord van [naam bedrijf 1] wordt voorgestaan.
De positie van [schuldeiser 4] , de hoofdelijkheidsakte en subrogatie tijdens de afkoelingsperiode (b en c)
De herstructureringsdeskundige verzoekt de rechtbank een uitspraak te doen of (b) de aangegane hoofdelijkheid ten aanzien van en de (gedeeltelijke) voldoening van de belastingschulden en de daardoor bewerkstelligde subrogatie rechtsgeldig is; en/of (c) het gegeven dat de hoofdelijkheidsverklaring en subrogatieovereenkomst tijdens de afkoelingsperiode is aangegaan eraan in de weg staat dat op die vorderingen wordt gestemd.
De herstructureringsdeskundige heeft van [naam bedrijf 1] begrepen dat de positie van [schuldeiser 4] zou zijn gewijzigd. Een nieuw opgerichte entiteit, [enititeit] , is op 10 mei 2021 een hoofdelijkheidsverklaring en subrogatieovereenkomst aangegaan met onder meer [naam bedrijf 1] , waarvan [schuldeiser 4] ex artikel 6:150 BW op de hoogte is gebracht. Nadien is door [enititeit] een deel van de belastingschuld van [naam bedrijf 1] en haar groepsvennootschappen voldaan. Na deze betaling door [enititeit] zou zij in de rechten van [schuldeiser 4] zijn gesubrogeerd en schuldeiser van ongeveer 70% van de betreffende loonbelastingschuld van [naam bedrijf 1] en haar groepsvennootschappen zijn geworden. Dit betreft een loonbelastingvordering van circa € 3.946.194,-, welke loonbelastingvordering een vordering is waarvoor [schuldeiser 4] een bijzondere positie (een (bodem)voorrecht) heeft ex artikel 21 en 22 van de Invorderingswet 1990 (hierna: Iw) en waarin [enititeit] aldus in de zin van artikel 6:150 onder d BW zou zijn gesubrogeerd. Daarnaast heeft [schuldeiser 4] nog loonbelastingvorderingen op [naam bedrijf 1] en haar groepsmaatschappijen, waarin [enititeit] niet zou zijn gesubrogeerd. Tussen [naam bedrijf 1] en [schuldeiser 1] is een discussie ontstaan of de door [enititeit] aangegane hoofdelijkheidsverklaring en subrogatieovereenkomst (rechts)geldig is. Ook bestaat er tussen hen discussie of [enititeit] in de rechten van [schuldeiser 4] zou zijn gesubrogeerd. De herstructureringsdeskundige merkt met betrekking tot de positie van [schuldeiser 4] , de hoofdelijkheidsakte en subrogatie het volgende op. Een loonbelastingvordering is in beginsel een vordering met een bijzonder (bodem)voorrecht ex artikel 21 en 22 Iw. Door de hoofdelijkheidsakte en subrogatieovereenkomst ex artikel 6:150 onder d BW wijzigt de schuldpositie van [naam bedrijf 1] . [naam bedrijf 1] is daardoor hoofdelijk aansprakelijk geworden voor een schuld van circa € 3.900.000,-, waarvan zij oorspronkelijk slechts voor een bedrag van circa € 110.000,- aansprakelijk was. De betaling door [enititeit] heeft niet alleen de schuldenpositie van [naam bedrijf 1] gereduceerd. Door de hoofdelijkheidsverklaring en subrogatieovereenkomst, die door [enititeit] met onder meer [naam bedrijf 1] is aangegaan, is bewerkstelligd dat een deel van de vordering van [schuldeiser 4] naar [enititeit] is overgegaan. De Faillissementswet staat er niet aan in de weg dat door [naam bedrijf 1] gedurende de afkoelingsperiode nieuwe verplichtingen worden aangegaan. Ook artikel 42a Fw voorziet daar in. Ook dergelijke – tijdens de afkoelingsperiode ontstane of aangegane – verplichtingen moeten voorwerp van een akkoord kunnen zijn.
De positie van de schuldeiser van de schuld ter zake het door Rabobank verstrekte krediet (d, e en f)
De herstructureringsdeskundige verzoekt de rechtbank om een uitspraak te doen of (d) de super senior vordering door Rabobank gedurende de afkoelingsperiode (rechts)geldig is overgedragen, (e) of de door Rabobank overgedragen super senior vordering één en dezelfde separate klasse vormen met de senior vorderingen van [schuldeiser 1] en (f) of het feit dat enige overdracht of overgang van die vorderingen gedurende de afkoelingsperiode heeft plaatsgevonden er aan in de weg staat dat op die schuld wordt gestemd.
[schuldeiser 2] zou gedurende de afkoelingsperiode haar vordering aan [schuldeiser 1] hebben overgedragen, hetzij anderszins hebben doen laten overgegaan. Deze schuld zou op basis van de Intercrediteurenovereenkomst tussen onder meer [naam bedrijf 1] , [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] van 1 augustus 2018, laatst gewijzigd op 6 juli 2020, voorrang hebben op de vordering van [schuldeiser 1] op [naam bedrijf 1] bij verhaal. Tussen [naam bedrijf 1] , [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] is discussie ontstaan of de vorderingen van [schuldeiser 2] tijdens de afkoelingsperiode rechtsgeldig zijn overgenomen door [schuldeiser 1] . Deze vraag is relevant voor een akkoord, omdat indien de vordering van [schuldeiser 2] niet rechtsgeldig is overgenomen door [schuldeiser 1] , [schuldeiser 2] in het akkoord betrokken dient te worden. Voorts stelt [naam bedrijf 1] zich op het standpunt dat de vordering van [schuldeiser 2] , als super senior schuldeiser, en de vordering van [schuldeiser 1] , als senior schuldeiser, overeenkomstig het voorgenomen akkoord in verschillende klassen ondergebracht dienen te worden. [schuldeiser 1] stelt zich op het standpunt dat de super senior schuldeiser en de senior schuldeiser als één categorie schuldeisers moeten worden gezien en deze schuldeisers daarom in één klasse ondergebracht moeten worden, aangezien hun rechten gebaseerd zijn op dezelfde financieringsdocumentatie en zowel de super senior als de senior schuldeisers (via de zekerhedenagent) dezelfde zekerheidsrechten delen.
Het staat volgens de herstructureringsdeskundige vast dat de schuld van de super senior en senior schuldeisers een andere rang inneemt in een (hypothetisch) faillissement van [naam bedrijf 1] (en haar verschillende groepsvennootschappen) dan de belastingschuld. Voor wat betreft de positie van de super senior schuldeiser en de senior schuldeiser onderling geldt dat tussen deze partijen in de Intercrediteurenovereenkomst een contractuele rangorde is afgesproken, die maakt dat de super senior schuldeiser een hogere rang inneemt dan de senior schuldeiser. In de Intercrediteurenovereenkomst is namelijk bepaald dat, na aftrek van (executie)kosten, eerst de super senior schuldeiser wordt betaald en pas daarna, als de super senior schuldeiser volledig is voldaan, uit het restant de senior schuldeiser betaald mag worden. In een faillissement heeft de super senior schuld derhalve voorrang op de senior schuld. Het bepaalde in artikel 374 lid 1, tweede volzin, Fw, brengt met zich dat deze schuldeisers dan ook een aparte klasse vormen als gevolg van die onderling afwijkende rangorde. Ook hier geldt dat een andersluidend antwoord zou betekenen dat in strijd met de ratio van artikel 374 Fw de partij – de senior schuldeiser – die in faillissement mogelijk niet (volledig) voldaan zal worden mag gaan meebeslissen over de rechten van een andere partij – de super senior schuldeiser – die in faillissement mogelijk wel (volledig) voldaan zal worden. Het feit dat deze onderlinge rangorde in een overeenkomst is opgenomen, waar [naam bedrijf 1] en haar groepsvennootschappen overigens ook partij bij zijn, maakt dat volgens de herstructureringsdeskundige niet anders. Dit soort (intercrediteuren)overeenkomsten zijn immers op Titel 10 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek gebaseerde overeenkomst(en). Dit wordt ook expliciet erkend in de wetsgeschiedenis van de WHOA.
Voldoet de voorliggende klassenindeling aan de vereisten van artikel 374 Fw (g en h)
De herstructureringsdeskundige verzoekt de rechtbank een uitspraak te doen of (g) [enititeit] en [schuldeiser 4] in één en dezelfde klasse kunnen worden ingediend en (h) of de voorgestane klassenindeling voldoet aan de eisen van artikel 374 Fw.
Hoewel de belastingschulden dezelfde wettelijke rangorde hebben, kan de vraag worden gesteld of [enititeit] en [schuldeiser 4] als schuldeisers met weliswaar dezelfde rechten bij vereffening op grond van het criterium van artikel 374 lid 1 Fw in dezelfde klassen kunnen worden geplaatst. Uit voornoemd artikel volgt dat schuldeisers niet alleen in klassen worden ingedeeld op de grond van de rechten die zij bij een vereffening van het vermogen van de schuldenaar in faillissement hebben, maar ook op de grond dat de rechten die zij op basis van het akkoord aangeboden krijgen of hun posities anderszins zodanig verschillend zijn dat van een vergelijkbare positie geen sprake is. Onder deze omstandigheden is het de vraag of [enititeit] en [schuldeiser 4] in één en dezelfde klasse kunnen worden geplaatst. Weliswaar hebben hun beider vorderingsrechten dezelfde rang, maar het is de vraag of [enititeit] en [schuldeiser 4] daarnaast ook een voldoende gemeenschappelijk belang hebben, wat overleg in één klasse over het (al dan niet) aannemen van enig akkoord zinvol maakt en wat zodoende de uitkomst van de stemming in die klasse legitimeert. De belastingschuld neemt gelet op het bepaalde in artikel 3:278 BW jo. artikel 21 Iw (en de schakelbepaling uit artikel 53 jo. artikel 32 Iw voor zover het de hoofdelijke belastingschuld betreft) een hogere rang in voor zover het verhaal op zogenoemde ‘bodemzaken’ (of niet-verpande goederen) betreft en een lagere rang voor zover het verhaal betreft op andere (ter securing van de vordering uit hoofde van de Kredietovereenkomst) verpande goederen.
Het ontwerpakkoord van [naam bedrijf 1] voorziet in de onderstaande klasseindeling:
-
de super senior schuld klasse, bestaande uit: of (i) [schuldeiser 1] of (ii) Rabobank (100%);
-
De senior schuld klasse, bestaande uit [schuldeiser 1] (100%); en
-
De belastingschuldeisers klasse, bestaande uit: of (i) [schuldeiser 4] voor 100% of (ii) [schuldeiser 4] (voor circa 30%) en [enititeit] (voor circa 70%).
De zekerhedenagent wordt niet stemgerechtigd geacht en is daarom niet separaat meegenomen. [naam bedrijf 1] heeft immers slechts een parallelle schuld jegens de zekerhedenagent, ten behoeve van de door de zekerhedenagent voor de gezamenlijke financiers gehouden zekerheidsrechten. Het ontwerpakkoord van [naam bedrijf 1] onderscheidt in dit verband nog een zogenaamde administratieve klasse, die verder buitenbeschouwing wordt gelaten.
Voor elk van deze klassen geldt dat de daarin opgenomen schuld hoofdelijk verschuldigd is, anders gegarandeerd wordt of met zekerheden gesecureerd is door [naam bedrijf 1] en al haar groepsvennootschappen. Voor wat betreft de eerste twee klassen volgt dit uit artikel 21.1 (Guarantee and indemnity) van de Kredietovereenkomst en de (mede) voor die (garantie)schuld gevestigde zekerheden (via de parallel debt van de zekerhedenagent). Voor wat betreft de derde klasse volgt dit uit de ten behoeve van [schuldeiser 4] aangegane hoofdelijkheid (in welke (hoofdelijke) schuld [enititeit] zou zijn gesubrogeerd.
Wijziging Kredietovereenkomst als onderdeel van het akkoord (i)
De herstructureringsdeskundige verzoekt de rechtbank een uitspraak te doen of (i) de Kredietovereenkomst door het akkoord kan worden gewijzigd voor zover het betreft de maturity date en/of de rentebetalingsverplichtingen en/of de convenanten welke tot vervroegde opeisbaarheid zouden kunnen leiden na homologatie van een akkoord, indien bij het akkoord ongemoeid gelaten, of dat daarvoor de bijzondere wijzigingsbepaling van artikel 373 Fw dient te worden benut.
Op 1 augustus 2018 is tussen [naam bedrijf 1] als leningnemer, [schuldeiser 1] als senior leninggever en [schuldeiser 2] als super senior leninggever en [zekerhedenagent] als (zekerheden)agent een senior facilities agreement gesloten voor een bedrag van € 112,5 miljoen. Deze overeenkomst is voor het laatst gewijzigd op 6 juli 2020.
In het ontwerpakkoord van [naam bedrijf 1] worden haar financiële problemen geadresseerd door verschillende herstructureringsmaatregelen, waaronder een opschorting of aanpassing van bepaalde rentebetalingen (met bepaling dat deze renteverplichtingen aan het einde van de looptijd van de lening alsnog opeisbaar worden), een opschorting van bepaalde financiële convenanten en enkele overige meer technische gerelateerde wijzigingen. Aan de zijde van [schuldeiser 1] is de vraag opgeworpen hoe een aanpassing van de Kredietovereenkomst juridisch-technisch in de WHOA bewerkstelligd kan worden en of de voorgestelde wijziging van rechten wel een wijziging van een recht betreft (als bedoeld in artikel 370 lid 1 Fw) of juist een wijziging van een overeenkomst (als bedoeld in artikel 373 lid 1 Fw).
De herstructureringsdeskundige vraagt zich af of de wijzigingen dienen te worden geeffectueerd langs de weg van een verzoek tot wijziging van een overeenkomst op de voet van artikel 383 lid 7 Fw jo. artikel 373 Fw of door middel van het akkoordtraject. Dit onderscheid is van belang nu hiervoor verschillende formele vereisten zijn. Over een wijziging van rechten kan immers direct, als onderdeel van een akkoord, gestemd worden en wordt getoetst aan de homologatiecriteria van artikel 384 Fw. Een wijziging van een overeenkomst kan daarentegen alleen plaatsvinden door een voorstel daartoe te richten aan de wederpartij, die dat voorstel vervolgens kan accepteren of afwijzen. Wordt het voorstel afgewezen, dan kan de schuldenaar de overeenkomst vervolgens niet alsnog (met dwang) wijzigen, doch slechts doen opzeggen (tegen een maximale opzegtermijn van drie maanden) en wordt de daaruit voortvloeiende schadevergoedingsvordering meegenomen in het akkoord. De herstructureringsdeskundige wenst duidelijkheid te krijgen over de vraag of het aanpassen van de verschuldigde rentetermijnen, en/of de financiële convenanten alsmede de maturity dates via het akkoordtraject kan. Deze voorwaarden zijn onderdeel van de Kredietovereenkomst. Hierbij is relevant dat het krediet uit de Kredietovereenkomst door de zekerhedenagent is opgeëist, waarmee er sprake is van een bestaande en opeisbare vordering die in het akkoord moet kunnen worden meegenomen. Volgens de herstructureringsdeskundige is het kunnen meenemen van een dergelijke opeisbare vordering in een WHOA-akkoord in lijn met de ratio van de WHOA procedure, die er nu juist op is gericht om insolventie te voorkomen door het afwenden van de liquiditeitsproblematiek die is ontstaan of dreigt te ontstaan ten gevolge van het opeisbaar zijn of worden van vorderingen. Een andersluidend standpunt zou er immers op neer komen dat elke wijziging van een vordering, waarvan enige schriftelijke vastlegging bestaat (in een overeenkomst), alleen via de route van artikel 373 lid 1 Fw zou kunnen. Dit zou dan betekenen dat een dergelijke wijziging nimmer zonder de toestemming van de schuldeiser zou kunnen worden doorgevoerd, echter slechts tot een opzegging zou kunnen leiden en dus alle vorderingen direct opeisbaar worden.
Toelating kosten [schuldeiser 1] als juridische kosten (j en k)
De herstructureringsdeskundige verzoekt de rechtbank een uitspraak te doen of (j) de vorderingen van [schuldeiser 1] op grond van artikel 20.3 van de Intercrediteurenovereenkomst, daaronder mede begrepen de kosten van de herstructureringsdeskundige in het kader van de WHOA-procedure, die tot op heden door [schuldeiser 1] zijn gedragen, onderdeel kunnen zijn van het akkoord en [schuldeiser 1] derhalve ter zake moet worden toegelaten tot de stemming ter hoogte van het bedrag van de door [schuldeiser 1] gemaakte kosten en (k) hoe en door wie voor de kosten van de herstructureringsdeskundige voorafgaand aan de homologatiezetting zekerheid kan of moet worden gesteld.
Bij beschikking van 25 maart 2021 heeft de rechtbank bepaald dat de kosten van de herstructureringsdeskundige ten laste komen van [schuldeiser 1] . Tot op heden heeft [schuldeiser 1] deze kosten ook voldaan. De herstructureringsdeskundige begrijpt dat [schuldeiser 1] voornemens is deze kosten door te belasten aan [naam bedrijf 2] en/of [naam bedrijf 1] op grond van (gemaakte afspraken in) de Kredietovereenkomst. Deze kwestie moet worden opgehelderd, omdat deze kosten mogelijk zullen leiden tot een beroep op de liquiditeit van [naam bedrijf 1] , maar belangrijker nog (wederom) aanleiding zouden kunnen zijn voor de stelling dat [naam bedrijf 1] (opnieuw) tekortschiet in de nakoming van haar verplichtingen onder de Kredietovereenkomst, waarmee enig gehomologeerd akkoord zinledig zou worden. Daarnaast heeft [schuldeiser 1] eigen (juridische) kosten gemaakt waarover op een eerder moment al discussie bestond of deze kosten (uiteindelijk) door [schuldeiser 1] op [naam bedrijf 2] en (uiteindelijk) [naam bedrijf 1] konden worden verhaald conform de Intercrediteurenovereenkomst. De herstructureringsdeskundige acht het van belang om deze discussie aan de rechtbank voor te leggen, omdat in het geval dat al de voornoemde kosten uiteindelijk door [naam bedrijf 1] moeten worden gedragen, deze kosten mogelijk bij het akkoord moeten worden meegenomen.
Indien door [schuldeiser 1] een beroep op de kostenbepaling (artikel 20.3 van de Intercrediteurenovereenkomst) mogelijk zou zijn, dan moet [schuldeiser 1] als gevolg daarvan ook voor een hoger bedrag tot de stemming over het akkoord worden toegelaten. Dat betreft een ambtshalve te toetsen afwijzingsgrond (vergelijk artikel 378 lid 1 jo. lid 4 Fw in samenhang met artikel 375 lid 2 sub b onder 2 Fw en artikel 384 lid 2 sub d Fw). Voort geldt dat het loon en de verschotten van de herstructureringsdeskundige ex artikel 371 Fw moeten zijn gestort, anders dient homologatie van het akkoord ook ambtshalve te worden geweigerd (artikel 384 lid 2 sub h Fw).
Informatieverstrekking en taakuitoefening (l en m)
De herstructureringsdeskundige verzoekt de rechtbank een uitspraak te doen of (l) hij met de beschreven wijze van informatiedeling op een juiste wijze invulling geeft aan zijn taak en (m) in het akkoord kan worden bepaald dat de herstructureringsdeskundige voor de verrichting van zijn werkzaamheden, met in achtneming van het daarover in het akkoord bepaalde, door de homologatie van het akkoord van aansprakelijkheid kan worden ontheven ter zake enige aanspraak of vordering van bij het akkoord betrokken partijen, behoudens indien en voor zover de herstructureringsdeskundige zijn taak niet in overeenstemming met de wet zou hebben verricht en hem terzake onder omstandigheden een ernstig verwijt treft, dan wel dat in het akkoord kan worden bepaald dat [naam bedrijf 1] de herstructureringsdeskundige terzake dergelijke aanspraken dient te vrijwaren, een en ander op voorwaarden zoals in het akkoord voorzien.
De achtergrond van deze vraag is de steeds opnieuw optredende discussie met [naam bedrijf 1] en belanghebbenden over het delen van informatie door de herstructureringsdeskundige met belanghebbenden. [schuldeiser 1] heeft in haar zienswijze van 20 mei 2021, naar aanleiding van het verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode, de rechtbank verzocht te beslissen dat de herstructureringsdeskundige alle door hem of door hem ingeschakelde deskundigen ontvangen informatie naar eigen inzicht met derden kan delen. Dit verzoek van [schuldeiser 1] is door de rechtbank afgewezen, omdat dit in strijd is met artikel 371 lid 9 Fw. Om verdere discussie over het delen van de aan het RB-Rapport door [naam bedrijf 1] verstrekte onderliggende data te beslechten, heeft de herstructureringsdeskundige een data room doen inrichten. Belanghebbenden kunnen vragen om toegang tot de data room en zullen deze toegang ook verkrijgen, nadat zij een non disclosure agreement (geheimhoudingsovereenkomst) zijn aangaan, waarvan de inhoud met [naam bedrijf 1] , [schuldeiser 1] en ook de overige belanghebbenden die zich bij hem hebben gemeld is afgestemd. De herstructureringsdeskundige meent dat het gebruik van de data room goed past bij deze besloten WHOA procedure, omdat door de data room en de non disclosure agreement niet alleen het vertrouwelijke karakter van de informatie wordt gehandhaafd, maar ook het besloten karakter van de onderhavige besloten WHOA procedure wordt geborgd. De non disclosure agreement staat het partijen toe om informatie aan de data room toe te voegen. Verder kan de herstructureringsdeskundige ook informatie die hij van partijen ontvangt in de data room plaatsen. Hij zal dit in voorkomende gevallen ook doen, wanneer hij meent dat zulks nodig is voor het tot stand brengen van het akkoord. Daarmee is niet gezegd dat de herstructureringsdeskundige alle met hem gedeelde informatie of gevoerde communicatie in de data room zal plaatsen, maar hij meent dat het onderdeel is van zijn taak om informatie op transparante wijze met stakeholders te kunnen delen voor het bewerkstelligen van het akkoord. Ook meent hij overigens dat hij met het inrichten van de data room, het aangaan van de non disclosure agreements voor toegang tot de data room en de wijze waarop de herstructureringsdeskundige informatie aan de data room toevoegt en nog zal toevoegen (met inachtneming van de non disclosure agreements), onder omstandigheden op een juiste wijze invulling geeft aan zijn taak. Daarbij geldt dat uit de aard van zijn rol als herstructureringsdeskundige volgt dat hij functioneert in een krachtenveld van soms tegengestelde belangen, waarbij hij zich heeft te richten naar de belangen van de gezamenlijke schuldeisers en overige belanghebbenden bij [naam bedrijf 1] die bij een akkoord kunnen worden betrokken, waardoor de herstructureringsdeskundige in beginsel met het oog daarop, steeds met een ruime mate van discretie moet kunnen handelen, zonder dat hij daarbij moet vrezen nadien ter zake aansprakelijk te kunnen worden gehouden.
Andere aspecten en (proces)kosten veroordeling (n)
Voorts verzoekt de herstructureringsdeskundige de rechtbank uitspraak te doen over (n) andere, gerelateerde, aspecten die van belang kunnen zijn in het kader van het tot stand brengen van een akkoord. De herstructureringsdeskundige verzoekt tot slot de kosten van dit verzoek tussen partijen te compenseren en dit alles zoveel als mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.