Home

Rechtbank Amsterdam, 02-07-2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:4580, 81/199121-23

Rechtbank Amsterdam, 02-07-2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:4580, 81/199121-23

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
2 juli 2025
Datum publicatie
2 juli 2025
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2025:4580
Zaaknummer
81/199121-23

Inhoudsindicatie

Verdachte, influencer, heeft jarenlang onjuiste aangiften omzetbelasting gedaan en over een periode geen aangifte gedaan. Verder heeft hij tot twee keer toe voor het verkrijgen van een hypothecaire geldlening documenten vervalst door onder meer cijfers op een rekeningafschrift te vervalsen en door onjuiste aangiften en jaarrekeningen te overleggen, zodat zijn inkomen hoger leek en waardoor de hypotheken aan hem zijn verstrekt. Rechtbank volgt de gemaakte procesafspraken en legt op een taakstraf van 240 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden, proeftijd 3 jaren en een verbod bestuurder te zijn van een rechtspersoon gedurende drie jaar. Rechtbank heeft jonge leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van de strafbare feiten meegewogen, alsmede het feit dat hij ter zitting openheid van zaken heeft gegeven en zijn verantwoordelijkheid heeft genomen.

Uitspraak

vonnis

Afdeling Publiekrecht

Team Strafrecht

Parketnummer: 81/199121-23

Datum uitspraak: 2 juli 2025

Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboortegegevens] 1997,

geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,

laatst opgegeven adres; [adres]

(hierna: verdachte).

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 juni 2025.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Lambregts, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. D. Bektesevic, naar voren hebben gebracht.

De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de tussen het Openbaar Ministerie en de

verdachte gesloten overeenkomst ten aanzien van de door hen gemaakte procesafspraken.

Deze procesafspraken houden kort weergegeven in dat verdachte bekent zich schuldig te hebben gemaakt aan de drie tenlastegelegde feiten en dat hij ter zitting de tenlastegelegde feiten zal bekennen en dat de officier van justitie een taakstraf van 240 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden met een proeftijd van drie jaar en ontzetting van het recht tot het bekleden van de functie van bestuurder van een rechtspersoon voor de duur van drie jaar, zal vorderen.

2 Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort weergegeven – ten laste gelegd dat hij zich in Nederland heeft schuldig gemaakt aan het

Feit 1, primair

medeplegen van opzettelijk doen van onjuiste of onvolledige aangiften omzetbelasting in de periode 1 juli 2016 tot en met 31 januari 2022 van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] ;

Feit 1, subsidiair

feitelijk leiding geven aan medeplegen van opzettelijk doen van onjuiste of onvolledige aangiften omzetbelasting in de periode 1 april 2020 tot en met 31 januari 2022 door [bedrijf 2] ;

Feit 2

opzettelijk niet doen van aangiften omzetbelasting in de periode 1 april 2018 tot en met 31 oktober 2021 van [bedrijf 1] ;

Feit 3, primair

medeplegen van valsheid in geschrifte in de periode 9 februari 2018 tot en met 21 januari 2021;

Feit 3, subsidiair

(betreft een verfeitelijking van feit 3, primair)

De tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3 Waardering van het bewijs

3.1.

Standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle (primair) tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.

3.2.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het bewijs.

3.3.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat feit 1 gedeeltelijk primair en gedeeltelijk subsidiair, feit 2 en feit 3 primair kunnen worden bewezen.

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de

feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, waaronder de bekennende verklaring van verdachte ter zitting. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

3.3.1.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:

Feit 1, primair

op tijdstippen in de periode van1 juli 2016 tot en met 31 januari 2022 in Nederland, tezamen en in vereniging met [naam 1] (telkens) opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de omzetbelasting ten name van [bedrijf 1] over:

1. het 2e kwartaal van het jaar 2016

2. het 3e kwartaal van het jaar 2016;

3. het 4e kwartaal van het jaar 2016;

4. het le kwartaal van het jaar 2017;

5. het 2e kwartaal van het jaar 2017;

6. het 3e kwartaal van het jaar 2017;

7. het 4e kwartaal van het jaar 2017;

8. het le kwartaal van het jaar 2019;

9. het 2e kwartaal van het jaar 2019;

10. het 3e kwartaal van het jaar 2019;

11. het 4e kwartaal van het jaar 2019;

12. het le kwartaal van het jaar 2020;

13. het 2e kwartaal van het jaar 2020;

14. het 3e kwartaal van het jaar 2020;

15. het 4e kwartaal van het jaar 2020;

16. het le kwartaal van het jaar 2021;

17. het 2e kwartaal van het jaar 2021 en

18. het 4e kwartaal van het jaar 2021,

onjuist heeft gedaan en/of heeft laten doen,

door in die ingediende aangiften een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting en/of voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting op te geven en/of te doen/laten opgeven,

terwijl dat feit (telkens) ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;

Feit 1, subsidiair

[bedrijf 2] op tijdstippen in de periode van 1 april 2020 tot en met 31 januari 2022 in Nederland, tezamen en in vereniging met [naam 1] , (telkens) opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (of meerdere) digitale aangiften voor de omzetbelasting ten name van [bedrijf 2] over:

1. het le kwartaal van het jaar 2020;

2. het 2e kwartaal van het jaar 2020;

3. het 3e kwartaal van het jaar 2020;

4. het 4e kwartaal van het jaar 2020;

5. het le kwartaal van het jaar 2021 en

6. het 2e kwartaal van het jaar 2021,

onjuist heeft gedaan en/of heeft laten doen,

door in die ingediende aangiften een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting en/of voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting op te geven en/of te doen/laten opgeven,

terwijl dat feit (telkens) ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven,

tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feit verdachte (telkens)

opdracht heeft gegeven en aan welke bovenomschreven verboden gedraging

verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;

Feit 2

in de periode 1 april 2018 tot en met 31 oktober 2021 in Nederland (telkens) opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de omzetbelasting ten name van [bedrijf 1] over:

1. het le kwartaal van het jaar 2018:

2. het 2e kwartaal van het jaar 2018;

3. het 3e kwartaal van het jaar 2018;

4. het 4e kwartaal van het jaar 2018 en/of

5. het 3e kwartaal van het jaar 2021,

(telkens) niet heeft gedaan en/of heeft laten doen, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;

Feit 3, primair

in de periode 9 februari 2018 tot en met 21 januari 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) valse en/of vervalste geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten

a. aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2017, 2018 en 2019;

b. jaarrekeningen over de jaren 2018, 2019 en 2020

c. een screenshot en

d. rekeningafschrift,

opzettelijk heeft afgeleverd aan Rabobank, [naam 2] , [bedrijf 3] , [naam 3] , BLG

Wonen/Volksbank en/of [naam 4] en/of voorhanden heeft gehad,

terwijl hij, verdachte, wist dat die geschriften bestemd waren om gebruik van te maken als ware het echt en onvervalst.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4 De strafbaarheid van de feiten

5 De strafbaarheid van verdachte

6 Procesafspraken

7 Motivering van de straffen

9 Toepasselijke wettelijke voorschriften

10 Beslissing