Home

Rechtbank Breda, 16-12-2009, BK8080, 09/1743

Rechtbank Breda, 16-12-2009, BK8080, 09/1743

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
16 december 2009
Datum publicatie
5 januari 2010
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2009:BK8080
Zaaknummer
09/1743

Inhoudsindicatie

Belanghebbende exploiteert een vaar- en zeilschool. In geschil is of belanghebbende voor het geven van zeillessen recht heeft op toepassing van het verlaagde tarief van 6% omzetbelasting. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval, nu geen sprake is van een ‘recht gebruik te maken van een sportaccommodatie’ als bedoeld in bijlage III, categorie 14 van de BTW-richtlijn. De actieve sportbeoefening vindt primair plaats op openbaar water, waarvan niet kan worden gezegd dat dit voor de duur van de sportbeoefening exclusief voor de sportbeoefening ter beschikking staat.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 09/1743

Uitspraakdatum: 16 december 2009

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[eiseres] V.O.F., gevestigd te [plaatsnaam],

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Venlo,

verweerder.

Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 13 maart 2009 op het bezwaar van belanghebbende tegen de door haar over het tijdvak 1 april 2008 tot en met 30 juni 2008 voldane omzetbelasting.

Zitting

Met toestemming van partijen is een mondelinge behandeling achterwege gebleven.

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.Belanghebbende exploiteert een vaar- en zeilschool en is als zodanig ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968. De bedrijfsactiviteiten bestaan, naast de verhuur van boten, uit het verzorgen van zeilcursussen voor beginners en gevorderden. De cursussen bestaan uit een theoretisch en een praktisch gedeelte. Het theoretische deel van de cursus neemt maximaal ongeveer drie uren in beslag. Het praktische onderdeel neemt vervolgens de rest van de dag in beslag. De theorieles vindt plaats op het terrein dat in eigendom is bij belanghebbende en dat is omheind. Het terrein bestaat uit een haven waarin een aantal zeilboten liggen en waarin een voormalig binnenvaartschip is afgemeerd dat is ingericht als lesruimte met horecavoorzieningen. Daarnaast behoren tot het terrein de oevers met daarop een houten toiletgebouw, parkeerplaatsen en opslag van kleine boten. De haven waar de boten zijn afgemeerd, staat in open verbinding met de Maasplassen. De Maasplassen zijn openbare wateren, waar tijdens de praktijklessen veelal op een deels afgezet parcours wordt gezeild. Tussen partijen staat vast dat de openbare wateren niet kunnen worden gereserveerd voor exclusief gebruik door watersportbeoefenaars.

2.2.In geschil is het antwoord op de vraag of de vergoedingen die belanghebbende voor het geven van de zeillessen ontvangt, onderworpen zijn aan het verlaagde tarief van artikel 9, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) zoals belanghebbende stelt. Belanghebbende voert daartoe aan dat haar prestaties zijn aan te merken als diensten als bedoeld in de bij de Wet OB behorende Tabel 1, post b-3. De inspecteur bestrijdt dat de diensten van belanghebbende als zodanig kunnen worden aangemerkt.

2.3.Op grond van artikel 9, tweede lid, onderdeel a juncto Tabel 1, post b-3 van de Wet OB, is het geven van gelegenheid tot sportbeoefening onderworpen aan het verlaagde tarief van 6% omzetbelasting. De post is gebaseerd op bijlage III, categorie 14, van de Richtlijn van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (2006/112/EG) (BTW-richtlijn), op grond waarvan de lidstaten een verlaagd tarief mogen toepassen met betreking tot het recht gebruik te maken van sportaccommodaties.

2.4.Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat voor de toepassing van het verlaagde OB-tarief de aanwezigheid van een sportaccommodatie niet relevant is, acht de rechtbank deze opvatting onjuist. Een dergelijke opvatting is niet in overeenstemming met het oordeel van de Hoge Raad, zoals verwoord in zijn arrest van 10 augustus 2007,

nr. 43 169, LJN AZ3758, waarin is beslist dat genoemd artikel richtlijnconform moet worden uitgelegd.

2.5.Belanghebbende stelt voorts dat sprake is van een voor de sportbeoefening duurzaam en specifiek ingerichte accommodatie. De rechtbank verwerpt dit standpunt. De accommodatie die belanghebbende tot haar beschikking heeft, te weten de inrichting aan de waterkant en het binnenvaartschip, wordt (onder meer) gebruikt voor het geven van theorieles. Dit is echter geen accommodatie die specifiek voor de actieve sportbeoefening is ingericht. Deze accommodatie staat ten dienste aan de hoofdprestatie van belanghebbende, te weten het geven van zeilles. Het geven van die lessen vindt in de meerderheid van de tijd plaats op een zeilboot. De tijd die in de accommodatie wordt doorgebracht ten behoeve van theorieles beslaat slechts een gering deel van de totale lesdag, te weten maximaal drie uren. De actieve sportbeoefening vindt echter primair plaats op openbaar water, waarvan niet kan worden gezegd dat dit voor de duur van de sportbeoefening exclusief voor de sportbeoefening ter beschikking staat. Vast staat immers dat geen sprake is van een exclusief gebruiksrecht van het openbaar water. Ook ter zake van het zeilen op een afgezet parcours is niet komen vast te staan dat het verhinderen dat anderen van dit water gebruik maken afdwingbaar zou zijn. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat geen sprake is van een ‘recht gebruik te maken van een sportaccommodatie’. Belanghebbende kan zich dan ook niet met recht beroepen op post b-3 van tabel I bij de Wet OB.

2.6.Meer subsidiair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat er een splitsing tussen enerzijds het theoretische deel van de lessen aan de wal en op het binnenvaartschip en anderzijds het praktijkgedeelte op het water kan worden aangebracht. Naar het oordeel van de rechtbank staat het gebruik van de inrichting aan de waterkant en het binnenvaartschip in dienst van en is het ondergeschikt aan, de eigenlijke activiteit, namelijk het verzorgen van zeillessen op boten in (open) water. De prestatie die belanghebbende jegens de deelnemers aan de zeillessen verricht op het binnenvaartschip en op de inrichting aan de waterkant kan aldus niet als een afzonderlijke prestatie van de hoofddienst worden afgesplitst. Een dergelijke splitsing zou kunstmatig zijn.

2.7.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

3.Proceskostenveroordeling

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Aldus gedaan door mr D. Hund, rechter, en door deze en mr.drs. M.H. van Schaik, griffier, ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2009.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 4 januari 2010

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.