Home

Rechtbank Den Haag, 26-11-2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:19694, C/09/674884 / KG ZA 24-1019

Rechtbank Den Haag, 26-11-2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:19694, C/09/674884 / KG ZA 24-1019

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
26 november 2024
Datum publicatie
28 november 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2024:19694
Zaaknummer
C/09/674884 / KG ZA 24-1019

Inhoudsindicatie

Kort geding. Gedaagden hebben een website gepubliceerd over hun geschil met de Belastingdienst, waarbij zij persoonsgegevens van ambtenaren gebruiken. De Belastingdienst komt niet op tegen de inhoud van de publicaties, maar wel tegen het gebruik van persoonsgegevens van ambtenaren. Belangenafweging. Het belang van de Belastingdienst bij de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de eer en goede naam van zijn medewerkers zwaarder moet wegen dan het belang van gedaagden om de persoonsgegevens van de medewerkers openbaar te maken. Bij dit oordeel weegt mee dat gedaagden niet (of nauwelijks) worden belemmerd in de mogelijkheid om de volgens hen bestaande misstanden aan de kaak te stellen.

Uitspraak

Team handel - voorzieningenrechter

zaak- / rolnummer: C/09/674884 / KG ZA 24-1019

Vonnis in kort geding van 26 november 2024

in de zaak van

de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën, Directoraat-generaal Belastingdienst) te Den Haag,

eiser,

advocaat mr. S. M . Kingma te Den Haag,

tegen:

1 [gedaagde, sub 1] te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,

2. [gedaagde, sub 2] te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,

gedaagden,

in persoon verschenen.

Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de Belastingdienst’ en ‘ [gedaagde, sub 1] c.s.’.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding van 1 november 2024 met producties 1 tot en met 21;

- het e-mailbericht van [gedaagde, sub 1] c.s. van 4 november 2024;

- de brief van de Belastingdienst van 5 november 2024 met producties 22 en 23;

- het e-mailbericht van [gedaagde, sub 1] c.s. van 5 november 2024, met daarbij twee bestanden met videobeelden;

- het bericht van de griffier aan partijen van 6 november 2024;

- het e-mailbericht van [gedaagde, sub 1] c.s. van 6 november 2024;

- het bericht van de griffier aan [gedaagde, sub 1] c.s. (en in afschrift aan de Belastingdienst) van 7 november 2024;

- het bericht van de Belastingdienst van 7 november 2024;

- het e-mailbericht van [gedaagde, sub 1] c.s. van 7 november 2024, met twee bijlagen;

- het e-mailbericht van [gedaagde, sub 1] c.s. van 8 november 2024;

- het op 10 november 2024 ingediende verweerschrift van [gedaagde, sub 1] c.s. met genummerde producties 1 tot en met 12 en drie ongenummerde producties;

- het bericht van de Belastingdienst van 11 november 2024;

- het bericht van de griffier aan partijen van 11 november 2024;

- het e-mailbericht van [gedaagde, sub 1] c.s. van 11 november 2024;

- het bericht van de Belastingdienst van 11 november 2024;

- het bericht van de griffier aan partijen van 11 november 2024;

- het e-mailbericht van [gedaagde, sub 1] c.s. van 12 november 2024;

- het bericht van de griffier aan partijen van 12 november 2024.

1.2.

Een deel van de hiervoor vermelde correspondentie had betrekking op verzoeken van [gedaagde, sub 1] c.s. om de zitting te verplaatsen en om een videoverbinding met hun in Frankrijk wonende zoon bij de zitting tot stand te brengen. De verplaatsingsverzoeken zijn niet gehonoreerd, omdat de Belastingdienst daarmee niet instemde en van een klemmende reden voor verplaatsing naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake was. Naar aanleiding van het verzoek om een videoverbinding is aan partijen bericht dat de voorzieningenrechter daar geen aanleiding voor ziet, omdat de zoon van [gedaagde, sub 1] c.s. geen partij is in dit kort geding.

1.3.

Op 12 november 2024 is de mondelinge behandeling gehouden. Hierbij zijn door de Belastingdienst pleitnotities overgelegd. Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

1.4.

Ook na de mondelinge behandeling hebben [gedaagde, sub 1] c.s. nog e-mailberichten aan de voorzieningenrechter gestuurd. Omdat de zaak al voor vonnis stond en niet bleek dat beide partijen het erover eens waren dat nog berichten aan de voorzieningenrechter werden gestuurd, heeft de voorzieningenrechter deze e-mailberichten buiten beschouwing gelaten. [gedaagde, sub 1] c.s. zijn hierover door de griffier geïnformeerd.

2 De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

2.1.

[gedaagde, sub 1] c.s. hebben in Frankrijk gewoond.

2.2.

[gedaagde, sub 1] c.s. hebben een geschil met de Franse belastingdienst over de belastingjaren 2010 en 2011. De Franse belastingdienst heeft over die jaren aanslagen en boetes opgelegd aan [gedaagde, sub 1] c.s., die hebben geleid tot invorderingsmaatregelen. Over dit geschil hebben [gedaagde, sub 1] c.s. in Frankrijk geprocedeerd. Op 17 oktober 2023 is door de Cour Administrative d’Appel uitspraak gedaan in (voortgezet) hoger beroep na cassatie en verwijzing. In die uitspraak is beslist dat de Franse belastingaanslagen deels in stand blijven. Hetzelfde geldt voor aan gedaagden opgelegde boetes.

2.3.

[gedaagde, sub 1] c.s. hebben hun geschil met de Franse belastingdienst beschreven op een Franse website met een domeinnaam met daarin de naam van de voorzitter van de kamer die de uitspraak van 17 oktober 2023 heeft gedaan (hierna: de Franse website). Op die website worden ook namen van rechters en medewerkers van de Franse belastingdienst vermeld en worden hen diverse verwijten gemaakt.

2.4.

De Franse autoriteiten hebben op enig moment inlichtingenverzoeken ingediend bij de Nederlandse Belastingdienst (hierna de Belastingdienst). Volgens [gedaagde, sub 1] c.s. heeft een medewerker van de Belastingdienst (hierna “de Ambtenaar”) in antwoord daarop onjuiste informatie verstrekt aan de Franse autoriteiten, waardoor volgens [gedaagde, sub 1] c.s. in Frankrijk een onjuiste en ongegronde aanslag aan hen is opgelegd (volgens [gedaagde, sub 1] c.s. is ten onrechte zowel in Frankrijk als in Nederland belasting geheven over de jaren 2010 en 2011). Deze kwestie heeft geleid tot een geschil tussen [gedaagde, sub 1] c.s. en de Belastingdienst.

2.5.

Over het geschil is vanaf 2020 veel gecorrespondeerd tussen [gedaagde, sub 1] c.s. en ambtenaren van de Belastingdienst, waarbij [gedaagde, sub 1] c.s. een ruime kring van geadresseerden in de correspondentie heeft betrokken (meerdere ambtenaren van de Belastingdienst, Tweede Kamerleden en mediabedrijven).

2.6.

Op 3 oktober 2024 hebben [gedaagde, sub 1] c.s. een e-mailbericht verzonden aan de Ambtenaar (en in cc aan diverse andere ambtenaren van de Belastingdienst) met, onder meer, de volgende inhoud:

“(…)

Dus mevrouw [naam van de Ambtenaar], de zaak is voor ons nu volledig helder geworden en wij vragen u of u aan de publiekelijke schandpaal genageld wilt worden, of dat u bereid bent aansprakelijkheid te erkennen. Wij verzoeken u dan ook om uiterlijk vrijdag 5 oktober voor 12 uur uw aansprakelijkheid te erkennen om vervolgens te komen tot een treffende schadevergoeding. Zo niet, dan zullen wij, net zoals wij bij de rechter van het hof in Bordeaux hebben gedaan (zie [voorzieningenrechter: volgt hyperlink naar de Franse website]) ons dossier in zijn volledigheid openbaar maken en online publiceren.

(…)”

2.7.

Per e-mail van 4 oktober 2024 hebben [gedaagde, sub 1] c.s. de reactie termijn aangepast en ook het volgende geschreven:

“Indien wij niet(s) van u vernemen zal ons dossier in zijn volledigheid worden gepubliceerd, inclusief analyses en de documenten die wij in Frankrijk hebben ontvangen met betrekking tot uw (directe) betrokkenheid.

De e-mail is verzonden aan de Ambtenaar en in cc aan diverse andere ambtenaren van de belastingdienst en twee Tweede Kamerleden.

2.8.

In een e-mailbericht van [gedaagde, sub 1] c.s. aan de Ambtenaar van 6 oktober 2024 (die in cc aan diverse andere ambtenaren en aan Tweede Kamerleden is verzonden) staat het volgende:

“Conform onze toezegging ontvangt u hierbij de website waarop ons dossier zal worden gepubliceerd. Nederland heeft er een nieuwe affaire bij: www.affaire-(...).nl [voorzieningenrechter: tussen de haakjes staat de achternaam van de Ambtenaar]. Waarvan akte.

(…)

Om die reden schuwen de heer en mevrouw [gedaagde, sub 1] dan ook niet om dit ongekende onrecht (waar hebben we dat eerder gehoord?) in al zijn wortels te bestrijden, te beginnen met een website en publicatie van dit dossier. Komt u gezellig aanschuiven bij [naam] ? ?

(…)”

2.9.

De onder 2.8. deels geciteerde domeinnaam (hierna: de Domeinnaam) is op 6 oktober 2024 voor het eerst geregistreerd. In de registratiegegevens staat op het moment van registratie bij zowel administratief als technisch contactpersoon het e-mailadres van gedaagde onder 1. Op 17 oktober 2024 zijn de registratiegegevens van de Domeinnaam gewijzigd en sindsdien staat bij zowel administratief als technisch contactpersoon het e-mailadres van zoon J. van [gedaagde, sub 1] c.s.

2.10.

Op de website waar de Domeinnaam naar verwijst (hierna: de Website) zijn de (voor- en achter)namen van diverse (voormalig) ambtenaren (waaronder de Ambtenaar) van de Belastingdienst vermeld, voorzien van diverse omschrijvingen. Daarnaast staan diverse e-mailberichten en brieven tussen [gedaagde, sub 1] c.s. en ambtenaren van de Belastingdienst op de Website, waarin ook e-mailadressen en telefoonnummers van die ambtenaren staan vermeld.

2.11.

Bij brief van 9 oktober 2024 heeft de hoofddirecteur Fiscale en Juridische Zaken van de Belastingdienst aan [gedaagde, sub 1] c.s. bericht dat er voor het erkennen van aansprakelijkheid door de Belastingdienst geen reden bestaat. Verder staat in de brief dat het [gedaagde, sub 1] c.s. vrijstaat om hun opvatting over het optreden van de Belastingdienst als organisatie publiekelijke bekend te maken, maar dat het noemen van namen van individuele ambtenaren zonder hun toestemming niet is toegestaan. De Belastingdienst verzoekt [gedaagde, sub 1] c.s. en sommeert hen zo nodig om uiterlijk 10 oktober 2024 om 10.00 uur de namen van individuele ambtenaren van de Website te verwijderen en verwijderd te houden. Hieraan hebben [gedaagde, sub 1] c.s. geen gehoor gegeven.

2.12.

Naar aanleiding van voormelde brief van de hoofddirecteur Fiscale en Juridische Zaken hebben [gedaagde, sub 1] c.s. zich per e-mail van 9 oktober 2024 weer gewend tot de Ambtenaar (e-mail in cc naar diverse andere ambtenaren en Tweede Kamerleden). In de e-mail staat onder meer het volgende:

“(…)

Aangezien de brief inhoudelijk onjuist is, wordt de eis van de heer (…) dan ook integraal afgewezen. Sterker nog, de brief is voor ons een motivatie om het volledige dossier voor morgenvroeg 10.00 uur in zijn volledigheid online te hebben staan. Dit zal wel de nodige moeite kosten, omdat het aantal leugens vrij talrijk is, zo hebben wij moeten constateren.

Olie op het vuur gooien doet het vuur alleen maar beter branden, weet u. (…)

(…)

Angst is een zeer slechte raadgever, mevrouw [naam van de Ambtenaar]. Het is alleen jammer dat u dat nu zelf aan den lijve moet ondervinden.

Wij zien de nadere stappen van de heer (…) met alle vertrouwen tegemoet. Nog meer olie doet het vuur namelijk alleen nog maar beter branden. Iedereen zal beseffen dat deze hele zaak door uzelf is aangestoken (om maar in termen van vuur te blijven spreken).

(…)”

2.13.

Bij (per e-mail verzonden) brief van 16 oktober 2024 heeft de advocaat van de Belastingdienst [gedaagde, sub 1] c.s. nogmaals gesommeerd om ervoor te zorgen dat uiterlijk op 18 oktober 2024 alle namen van de medewerkers van de Belastingdienst van de Website zijn verwijderd en dat de domeinnaam met de naam van de Ambtenaar niet meer wordt gebruikt. In de brief staat ook nog het volgende:

“U hebt het Ministerie nog gebeld met de mededeling dat de website niet van u is, maar van uw zoon, en dat u voor de inhoud van de website niet verantwoordelijk kunt worden gehouden. De Staat gaat daar niet in mee. U staat geregistreerd als administratief contactpersoon van de domeinnaam, en uit uw correspondentie met de Staat blijkt dat u de onrechtmatige uitingen online hebt gezet of hebt doen zetten. Het ligt duidelijk in uw macht om de domeinnaam en de inhoud van de website aan te passen. Voor de goede orde merk ik op dat als de Staat al aanleiding zou zien om ook uw zoon verantwoordelijk te houden voor de website, de Staat ertoe over zou kunnen gaan uw zoon naast u beiden te dagvaarden in hetzelfde kort geding voor de Nederlandse rechter, ook als uw zoon in Frankrijk woont.”

Aan de sommatie is geen gehoor gegeven.

2.14.

Op 22 oktober 2024 hebben [gedaagde, sub 1] c.s. een e-mail gestuurd aan de Ambtenaar en vijf andere ambtenaren van de Belastingdienst. Bij deze e-mail is een persbericht gevoegd en [gedaagde, sub 1] c.s. hebben geschreven dat dit persbericht naar alle media wordt verzonden. In het persbericht wordt verwezen naar de Website, worden de namen van verschillende ambtenaren genoemd, alsmede het e-mailadres en telefoonnummer van de Ambtenaar en van één andere ambtenaar.

2.15.

Gedaagde onder 1 heeft in reactie op berichten van derden op LinkedIn een link naar de Website geplaatst.

2.16.

Op enig moment nadat de eerste sommatie aan [gedaagde, sub 1] c.s. is verzonden is op de Website vermeld dat deze wordt onderhouden door zoon [voorletter] . van [gedaagde, sub 1] c.s., wordt op de Website gerefereerd aan “mijn ouders” en staat het verhaal van zoon [voorletter] . op de Website.

3 Het geschil

4 De beoordeling van het geschil

5 De beslissing