Rechtbank Haarlem, 20-11-2006, AZ2889, 129499/HA RK 06-110
Rechtbank Haarlem, 20-11-2006, AZ2889, 129499/HA RK 06-110
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 20 november 2006
- Datum publicatie
- 22 november 2006
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ2889
- Zaaknummer
- 129499/HA RK 06-110
Inhoudsindicatie
De vraag die aan de orde is, is of de door de rechter-commissaris genomen beslissing tot toepassing van artikel 226d Wetboek van Strafvordering zonder de verdediging hierover te hebben gehoord, bij verzoeker de objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid heeft kunnen wekken. De wrakingskamer stelt voorop dat de beslissing ex artikel 226d Wetboek van Strafvordering, tot het schriftelijk horen van bedreigde getuigen, op basis van de wettelijke criteria genomen moet worden.
Daarbij geldt dat de rechter-commissaris verantwoordelijk is voor de veiligheid van een bedreigde getuige en deze bij het nemen van een beslissing omtrent de wijze van verhoor het verdedigingsbelang dient af te wegen tegen het belang van de te waarborgen veiligheid van die bedreigde getuige. Indien het belang van het verborgen blijven van de identiteit van de bedreigde getuige het horen via telecommunicatie niet verdraagt kan de rechter-commissaris op grond van artikel 226d Wetboek van Strafvordering beslissen tot schriftelijke vraagstelling. In reactie op het verzoek van de raadsman van verzoeker tot het (nogmaals) horen van de getuigen A en C heeft de officier van justitie zich op 8 september 2006 tot de rechter-commissaris gewend met het verzoek gebruik te maken van de mogelijkheid die artikel 226d Wetboek van Strafvordering haar biedt en de bedreigde getuigen schriftelijk te doen horen. De rechter-commissaris heeft aangegeven dat zij, alvorens een beslissing te nemen over het door de officier van justitie gedane verzoek, een afweging heeft gemaakt tussen de verdedigingsbelangen enerzijds en het belang van de afscherming van de bedreigde getuigen anderzijds. Hierbij heeft de rechter-commissaris meegewogen het onderliggende strafdossier, het gesprek met de getuigen voorafgaand aan de statusverlening, de verhoren van de getuigen en de door de officier van justitie verstrekte informatie. Op grond van voornoemde informatie heeft de rechter-commissaris besloten de bedreigde getuigen via schriftelijke vraagstelling te horen. De wrakingskamer is van oordeel dat de totstandkoming van de gewraakte beslissing geen grond geeft voor de slotsom dat een objectief gerechtvaardigde vrees zou kunnen bestaan dat de rechter-commissaris niet onpartijdig tegenover verzoeker zou staan.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Wrakingskamer, Raadkamer
zaaknummer: 129499/HA RK 06-110
datum beslissing: 20 november 2006
Op verzoek van:
[verzoeker],
verzoeker,
raadsman mr. R. Lonterman, advocaat te Amsterdam.
1. Procesverloop
1.1 Bij brief van 6 november 2006 heeft verzoeker de wraking verzocht van mr. [rechter-commissaris], hierna te noemen: de rechter-commissaris, in de bij deze rechtbank, sector strafrecht, aanhangige zaak met parketnummer [parketnummer], hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2 De rechter-commissaris heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3 De officier van justitie in de hoofdzaak heeft schriftelijk gereageerd.
1.4 Verzoeker, de rechter-commissaris en de officier van justitie zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 13 november 2006. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. De rechter-commissaris en de officier van justitie hebben van de geboden gelegenheid, met bericht, geen gebruik gemaakt.
2. Beoordeling
2.1 Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert, hierna ook te noemen de subjectieve toets. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor onpartijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn, hierna ook te noemen de objectieve toets. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
2.2 Verzoeker stelt in zijn verzoekschrift dat een door de rechter-commissaris opgelegde verregaande beperking van het ondervragingsrecht van de verdediging, bovenop de beperkingen die sowieso al aan de uitoefening van het ondervragingsrecht door de verdediging in het geval van een 226a getuige kleven, een zelfstandig onderzoek door de rechter-commissaris rechtvaardigen en dat niet kan worden volstaan met door de officier van justitie opgevoerde feiten en omstandigheden. Verzoeker vraagt zich af hoe de rechter-commissaris alle belangen heeft kunnen afwegen bij het nemen van haar beslissing zonder de verdediging de gelegenheid te bieden haar visie hierop te geven. Verzoeker is van mening dat door het aldus handelen van de rechter-commissaris, de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij hem is de objectief gerechtvaardigde vrees ontstaan dat de rechter-commissaris niet geheel onbevangen vorm en inhoud kan geven aan de nadere verhoren van de getuigen A en C.
2.3 De vraag die aan de orde is, is of de door de rechter-commissaris genomen beslissing tot toepassing van artikel 226d Wetboek van Strafvordering zonder de verdediging hierover te hebben gehoord, bij verzoeker de objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid heeft kunnen wekken.
2.4 De wrakingskamer stelt voorop dat de beslissing ex artikel 226d Wetboek van Strafvordering, tot het schriftelijk horen van bedreigde getuigen, op basis van de wettelijke criteria genomen moet worden.
Daarbij geldt dat de rechter-commissaris verantwoordelijk is voor de veiligheid van een bedreigde getuige en deze bij het nemen van een beslissing omtrent de wijze van verhoor het verdedigingsbelang dient af te wegen tegen het belang van de te waarborgen veiligheid van die bedreigde getuige. Indien het belang van het verborgen blijven van de identiteit van de bedreigde getuige het horen via telecommunicatie niet verdraagt kan de rechter-commissaris op grond van artikel 226d Wetboek van Strafvordering beslissen tot schriftelijke vraagstelling.
2.5 In reactie op het verzoek van de raadsman van verzoeker tot het (nogmaals) horen van de getuigen A en C heeft de officier van justitie zich op 8 september 2006 tot de rechter-commissaris gewend met het verzoek gebruik te maken van de mogelijkheid die artikel 226d Wetboek van Strafvordering haar biedt en de bedreigde getuigen schriftelijk te doen horen. De officier van justitie geeft hierbij aan dat op grond van het onderliggende dossier, de zich in het dossier bevindende CIE-informatie van augustus 2006 en informatie van de advocaten van de bedreigde getuigen, gevreesd moet worden voor de veiligheid van de bedreigde getuigen indien een nadere datum bepaald zou worden om in aanwezigheid van de procespartijen de getuigen te horen. De rechter-commissaris heeft aangegeven dat zij, alvorens een beslissing te nemen over het door de officier van justitie gedane verzoek, een afweging heeft gemaakt tussen de verdedigingsbelangen enerzijds en het belang van de afscherming van de bedreigde getuigen anderzijds. Hierbij heeft de rechter-commissaris meegewogen het onderliggende strafdossier, het gesprek met de getuigen voorafgaand aan de statusverlening, de verhoren van de getuigen en de door de officier van justitie verstrekte informatie.
2.6 Op grond van voornoemde informatie heeft de rechter-commissaris besloten de bedreigde getuigen via schriftelijke vraagstelling te horen. Het nemen van deze beslissing valt binnen het wettelijke kader en binnen de marges waarbinnen de rechter-commissaris mag opereren. Daarbij is het een gegeven dat de rechter-commissaris bij haar onderzoek voorafgaand aan het nemen van deze beslissing, mede in het licht van het bepaalde in artikel 226f Wetboek van Strafvordering, in hoge mate mag afgaan op door de officier van justitie verstrekte informatie. Dat zij met betrekking tot de huidige positie van de bedreigde getuigen op de informatie van de officier is afgegaan, kan op zichzelf niet leiden tot de conclusie dat de rechter-commissaris partijdig zou zijn.
Overigens heeft zij, zoals onder 2.5 is weergegeven, daarmee niet volstaan en heeft zij ook de inhoud van het onderliggende strafdossier, van het gesprek met de getuigen voorafgaand aan de statusverlening en van de verhoren van de getuigen bij haar beslissing betrokken..
2.7 De wrakingskamer is daarom van oordeel dat de totstandkoming van de gewraakte beslissing geen grond geeft voor de slotsom dat een objectief gerechtvaardigde vrees zou kunnen bestaan dat de rechter-commissaris niet onpartijdig tegenover verzoeker zou staan.
2.8 Verder is gesteld noch gebleken dat de rechter-commissaris jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, zodat de subjectieve toets evenmin een grond voor wraking oplevert. Het ter zitting door de raadsman omschreven gevoel van zijn cliënt “dat de rechter-commissaris al gedurende het hele onderzoek teveel haar oren laat hangen naar het OM” en in het bedreigde getuigentraject volledig aan de leiband van de officier van justitie loopt, is in dat verband onvoldoende onderbouwd.
2.9 De aangevoerde feiten en omstandigheden vormen geen grond voor wraking, zodat de rechtbank het verzoek zal afwijzen.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 wijst het verzoek om wraking af;
3.2 beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter-commissaris en de officier van justitie een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
3.3 beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.T.M. Nijenhof, voorzitter, en mrs. A.C. Terwiel en B. Vogel, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. Boes als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.