Home

Rechtbank Haarlem, 29-09-2008, BF8836, 08/1083

Rechtbank Haarlem, 29-09-2008, BF8836, 08/1083

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
29 september 2008
Datum publicatie
16 oktober 2008
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BF8836
Zaaknummer
08/1083

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting. Artikel 10d. Eiseres is met andere lichamen verbonden in een groep. De geconsolideerde jaarrekening is niet evident in strijd met toepasselijke regels voor de jaarverslaggeving.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/1083

Uitspraakdatum: 29 september 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X B.V., gevestigd te Z, eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Met dagtekening 31 juli 2007 heeft verweerder aan eiseres voor het jaar 2005 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 641.913. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij uitspraak van 4 januari 2008 de aanslag gehandhaafd.

1.2. Eiseres heeft bij brief van 18 januari 2008, aangevuld bij brief van 27 februari 2008, beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend. Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2008. Eiseres is daar vertegenwoordigd door A en B. Namens verweerder is verschenen C. Zowel eiser als verweerder hebben een pleitnota voorgedragen en overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiseres is opgericht in mei 2002 in verband met een bedrijfsoverdracht. Bij die gelegenheid heeft D BV haar gehele onderneming, een internationaal transportbedrijf, tegen uitreiking van cumulatief preferente aandelen ingebracht in eiseres.

2.2. Gedurende het jaar 2005 houdt D BV cumulatief preferente aandelen in het kapitaal van eiseres, met een totale nominale waarde van € 785.000, die tezamen 97,76% van het nominaal in eiseres gestort kapitaal vertegenwoordigen.

2.3. E en F, werknemers van het transportbedrijf en beoogd bedrijfsopvolgers, nemen via persoonlijke houdstermaatschappijen deel in het kapitaal van eiseres, ieder met (gewone) aandelen met een totale nominale waarde van € 9.000 ofwel 1,12% van het totale gestorte kapitaal.

2.4. De aandelen in D BV worden middellijk, via G BV, gehouden door H. G BV is moedermaatschappij van een fiscale eenheid waarin onder meer D BV als gevoegde dochtermaatschappij is opgenomen.

2.5. Bij de bedrijfsoverdracht is afgesproken dat H nog gedurende in ieder geval 5 jaren als lid van de directie aan de onderneming van eiseres verbonden zal blijven.

2.6. Het gehele jaar 2005 stonden [persoonlijke houdstermaatschappij van E] BV, [persoonlijke houdstermaatschappij van F] BV en D BV in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel voor [regio] ingeschreven als bestuurders van eiseres. Op 21 december 2007 is D BV uitgeschreven als bestuurder.

2.7. Een accountant heeft voor de boekjaren 2004, 2005 en 2006 goedkeurende verklaringen afgegeven voor geconsolideerde jaarrekeningen waarin G BV als hoofd van een groep is aangemerkt en eiseres als dochtermaatschappij tot de consolidatiekring van die groep is gerekend.

2.8. Vanaf het jaar van oprichting heeft eiseres een substantiële rentedragende (geld)schuld aan D BV.

2.9. Eiseres heeft aangifte gedaan voor de vennootschapsbelasting over 2005 naar een belastbaar bedrag van € 641.913. Bij het bepalen van de winst is op de voet van artikel 10d, Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb) een gedeelte van de rente ter zake van geldleningen, door eiseres begroot op € 24.312, niet in aftrek gebracht. De aanslag is conform de ingediende aangifte opgelegd. Eiseres heeft zonder succes bezwaar tegen de aanslag gemaakt.

3. Geschil en standpunten van partijen

In geschil is of artikel 10d, Wet Vpb in dit geval een renteaftrekbeperking oproept. Partijen nemen tot uitgangspunt dat als genoemd artikel van toepassing is, eiseres bij het bepalen van haar winst een bedrag van € 24.312 niet in aftrek mag brengen. Eiseres acht dit echter om verschillende redenen niet gerechtvaardigd en concludeert tot een belastbaar bedrag van (€ 641.913 -/- € 24.312) € 617.601. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Eiseres stelt in de eerste plaats dat artikel 10d, Wet Vpb niet op haar van toepassing is omdat zij niet met andere lichamen is verbonden in een groep in de zin van artikel 2:24b BW. Bij de beoordeling van deze klacht neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat het voldoen aan het groepsvereiste wordt afgeleid uit de feitelijk beschikbare geconsolideerde jaarrekening, tenzij deze evident in strijd zou zijn met de toepasselijke regels voor de jaarverslaggeving (TK, vergaderjaar 2003-2004, 29 210, nr. 25, blz. 14).

4.2. Vast staat dat voor een reeks van jaren - waaronder het jaar 2005 - geconsolideerde jaarrekeningen zijn opgesteld waarin G BV als hoofd van een groep is aangemerkt en eiseres als dochtermaatschappij tot de consolidatiekring van die groep is gerekend. Behoudens het geval waarin de jaarrekening voor het jaar 2005 evident in strijd zou zijn met de toepasselijke regels voor de jaarverslaggeving, moet derhalve worden geoordeeld dat eiseres met andere lichamen is verbonden in een groep in de zin van artikel 2:24b BW.

4.3. Vast staat dat D BV een absolute meerderheid van stemmen heeft in de vergadering van aandeelhouders van eiseres. Desgevraagd heeft eiseres niet verklaard dat de werkelijke macht in de algemene vergadering van aandeelhouders op grond van een overeenkomst of anderszins bij een andere persoon dan D BV berust. De rechtbank leidt daaruit af dat D BV de macht heeft om het financiële en economische beleid van de onderneming in haar kwaliteit van aandeelhoudster van eiseres te sturen. Uit de inschrijving in het Handelsregister van D BV als medebestuurder van eiseres leidt de rechtbank af dat D BV ook daadwerkelijk het financiële en economische beleid van de onderneming van eiseres meebepaalt.

4.4. In de gegeven omstandigheden valt niet te ontkomen aan het oordeel dat de feitelijk beschikbare geconsolideerde jaarrekening niet evident in strijd is met de toepasselijke regels voor de jaarverslaggeving. Eiseres is alsdan met andere lichamen verbonden in een groep. Het beroep faalt voor zover het van een andere opvatting uitgaat.

4.5. Eiseres acht toepassing van artikel 10d, Wet Vpb in het voorliggende geval onredelijk omdat de rente die eiseres betaalt aan D BV tot de grondslag voor de heffing van vennootschapsbelasting van laatstgenoemde behoort. Mitsdien is sprake van een compenserende heffing en geen gevaar voor uitholling van de belastinggrondslag. Eiseres stelt dat het ontbreken van een tegenbewijsregeling een ongerechtvaardigde overkill tot gevolg heeft die in dit geval moet leiden tot onverbindendheid van artikel 10d, Wet Vpb. De rechtbank verstaat dit als een beroep op het verdragrechtelijk gelijkheidsbeginsel en een klacht ter zake van een inbreuk op het beginsel van behoorlijke wetgeving.

4.6. Bij de beoordeling van deze klacht stelt de rechtbank voorop dat het redelijkheidgehalte van wetten in formele zin niet aan zijn toetsing is onderworpen. Voorts komt op fiscaal gebied aan de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toe bij het beantwoorden van de vraag of voor de toepassing van artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM gevallen als gelijk moeten worden beschouwd en of, in het bevestigende geval, een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te regelen. Daarbij dient het oordeel van de wetgever te worden geëerbiedigd, tenzij dat van redelijke grond ontbloot is (vgl. Hoge Raad 8 juli 2005, nr. 39 870, BNB 2005/310).

4.7. De rechtbank leidt uit de parlementaire geschiedenis af dat de wetgever in artikel 10d, Wet Vpb het onderscheid tussen binnenland en buitenland zorgvuldig heeft vermeden om te voorkomen dat de regeling in strijd zal komen met het Europese recht (TK, vergaderjaar 2003-2004, 29 210, nr. 25, blz. 16-17; EK, vergaderjaar 2003-2004, 29 210, C, blz. 14). Bij het vormgeven van artikel 10d, Wet Vpb heeft de wetgever de mogelijkheid van tegenbewijs onder ogen gezien, maar om verschillende redenen niet willen invoeren (TK, vergaderjaar 2003-2004, 29 210, nr. 25, blz. 13; TK, vergaderjaar 2003-2004, 29 210, nr. 93, blz. 23). De rechtbank acht het oordeel van de wetgever niet van redelijke grond ontbloot en heeft het mitsdien te eerbiedigen. Ook in zoverre faalt het beroep.

4.8. Ten slotte acht eiseres artikel 10d, Wet Vpb in strijd met het recht van de Europese Unie (EU). Een succesvol beroep op de in het recht van de EU gewaarborgde verkeersvrijheden is echter pas mogelijk als gebruik is gemaakt van het recht van vrij verkeer binnen de EU en daarvan is geen sprake in het onderhavige geval, waarin alle relevante feiten zich binnen de grenzen van de [provincie] gemeente Q hebben voorgedaan. Dat eiseres een internationaal transportbedrijf exploiteert verandert daaraan niets. De slotsom is dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 29 september 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J. Snitker, voorzitter, mr. L.F. Roseval, en mr. J.H. Hoekstra rechters, in tegenwoordigheid van mr. drs. B.J.E. Lodder, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.