Home

Rechtbank Oost-Brabant, 07-02-2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:505, SHE 21/1865, 21/1866, 21/1867, 21/1868, 21/1869, 21/1870, 21/2118, 21/2119, 21/2121, 21/2122, 22/2726, 22/2727

Rechtbank Oost-Brabant, 07-02-2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:505, SHE 21/1865, 21/1866, 21/1867, 21/1868, 21/1869, 21/1870, 21/2118, 21/2119, 21/2121, 21/2122, 22/2726, 22/2727

Gegevens

Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Datum uitspraak
7 februari 2023
Datum publicatie
7 februari 2023
ECLI
ECLI:NL:RBOBR:2023:505
Zaaknummer
SHE 21/1865, 21/1866, 21/1867, 21/1868, 21/1869, 21/1870, 21/2118, 21/2119, 21/2121, 21/2122, 22/2726, 22/2727

Inhoudsindicatie

De heffingsambtenaar vindt dat naast eiseres ook een groot aantal andere partijen verplicht is om in de jaren 2015 tot en met 2020 toeristenbelasting te betalen voor verblijf met overnachtingen door arbeidsmigranten op een vakantiepark in de gemeente Asten. De heffingsambtenaar vindt ook dat eiseres die verplichting heeft in het jaar 2014. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank dat de heffingsambtenaar in strijd met de toepasselijke verordeningen geen keuze heeft gemaakt wie belastingplichtig is en hiernaar onvoldoende onderzoek heeft gedaan. De rechtbank oordeelt daarom dat de heffingsambtenaar dit onderzoek opnieuw moet doen en vervolgens moet beslissen welke partij volgens hem de toeristenbelasting moet betalen. Wel staat vast dat eiseres gelegenheid heeft geboden tot verblijf met overnachtingen op het vakantiepark aan recreanten. Daarvoor moet zij in totaal minder belasting betalen, omdat een deel van de toepasselijke belastingverordeningen voor de jaren 2014 tot en met 2017 onverbindend is. Tot slot ontvangt eiseres een schadevergoeding voor de te lange duur van deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Bestuursrecht

zaaknummers: SHE 21/1865, 21/1866, 21/1867, 21/1868, 21/1869, 21/1870, 21/2118, 21/2119, 21/2121, 21/2122, 22/2726 en 22/2727

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. T. de Goede),

en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant (tot 1 januari 2018 de heffingsambtenaar van de gemeente Asten), de heffingsambtenaar

(gemachtigden: mr. E.G. Borghols en mr. P. van den Berg).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de Staat der Nederlanden (de minister voor Rechtsbescherming), de Staat.

Samenvatting

De heffingsambtenaar vindt dat naast eiseres ook een groot aantal andere partijen verplicht is om in de jaren 2015 tot en met 2020 toeristenbelasting te betalen voor verblijf met overnachtingen door arbeidsmigranten op vakantiepark [naam] in [vestigingsplaats] (gemeente Asten). De heffingsambtenaar vindt ook dat eiseres die verplichting heeft in het jaar 2014. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank dat de heffingsambtenaar in strijd met de toepasselijke verordeningen geen keuze heeft gemaakt wie belastingplichtig is en hiernaar onvoldoende onderzoek heeft gedaan. De rechtbank oordeelt daarom dat de heffingsambtenaar dit onderzoek opnieuw moet doen en vervolgens moet beslissen welke partij volgens hem de toeristenbelasting moet betalen. Wel staat vast dat eiseres gelegenheid heeft geboden tot verblijf met overnachtingen op het vakantiepark aan recreanten. Daarvoor moet zij in totaal minder belasting betalen, omdat een deel van de toepasselijke belastingverordeningen voor de jaren 2014 tot en met 2017 onverbindend is. Tot slot ontvangt eiseres een schadevergoeding voor de te lange duur van deze procedure.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen tien uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 24 juni 2021 en 23 juli 2021 waarbij de in bijlage I bij deze uitspraak genoemde aanslagen toeristenbelasting zijn gehandhaafd over de belastingjaren 2014 tot en met 2020 in verband met overnachtingen op vakantiepark [naam] . Daaraan zijn de volgende procedurele stappen voorafgegaan.

1.1.

Met de uitspraak op bezwaar van 8 februari 2019 zijn de bezwaren tegen de definitieve aanslagen toeristenbelasting over de jaren 2013 tot en met 2017 niet-ontvankelijk verklaard.

1.2.

De rechtbank heeft bij uitspraak van 19 februari 2020 het door eiseres ingestelde beroep tegen de onder 1.1. genoemde uitspraak op bezwaar gegrond verklaard, die uitspraak vernietigd, de zaak teruggewezen naar de heffingsambtenaar en hem opgedragen om met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen opnieuw uitspraak te doen op het bezwaarschrift van eiseres.1

1.3.

Met de uitspraak op bezwaar van 24 juni 2021 heeft de heffingsambtenaar uitvoering gegeven aan de onder 1.2. genoemde uitspraak en zijn – voor zover in deze procedure nog aan de orde – de bezwaren tegen de definitieve aanslagen toeristenbelasting over de jaren 2014, 2015 en 2016 ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de aanslagen gehandhaafd.

1.4.

Met de afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 24 juni 2021 zijn de bezwaren tegen de navorderingsaanslag toeristenbelasting over het jaar 2015, de volgens de heffingsambtenaar definitieve aanslag toeristenbelasting over het jaar 2017 en de voorlopige aanslagen toeristenbelasting over de jaren 2018, 2019 en 2020 ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de aanslagen gehandhaafd.

1.5.

Met de afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 23 juli 2021 zijn de bezwaren tegen de navorderingsaanslag toeristenbelasting over het jaar 2016 en de nadere voorlopige aanslagen toeristenbelasting over de jaren 2018, 2019 en 2020 ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de aanslagen gehandhaafd.

1.6.

Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.

1.7.

De rechtbank heeft op 15 februari 2022 op een comparitiezitting met eiseres, de heffingsambtenaar en een aantal andere partijen de aanslagen toeristenbelasting die zijn opgelegd in verband met belastbare overnachtingen op vakantiepark [naam] voor een aantal belastingjaren (voor)besproken. Op die zitting is de verdere behandeling van alle bij de rechtbank aanhangige beroepen besproken. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan de daarbij betrokken partijen is toegezonden.

1.8.

De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.

1.9.

De rechtbank heeft met een brief van 12 oktober 2022 aan eiseres en de heffingsambtenaar laten weten dat de rechtbank op een nog te plannen zitting drie (verderop in deze uitspraak te noemen) onderwerpen aan de orde zal stellen. In die brief staat ook dat als de rechtbank na die bespreking tot een eindbeslissing kan komen daartoe zal worden overgegaan. Zo niet, dan wordt tussenuitspraak gedaan of wordt het onderzoek heropend. Partijen zijn vervolgens op 19 oktober 2022 uitgenodigd voor de zitting.

1.10.

Eiseres en de heffingsambtenaar hebben naar aanleiding van de brief van de rechtbank van 12 oktober 2022 uit eigen beweging nadere stukken ingediend.

1.11.

De rechtbank heeft de beroepen op 15 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens eiseres haar gemachtigde en [naam] en namens de heffingsambtenaar zijn gemachtigden en [naam] . De beroepen van eiseres zijn gezamenlijk, niet gevoegd, behandeld met de beroepen van de aan haar gelieerde vennootschap [naam] B.V. Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek in de zaken gesloten.

1.12.

De rechtbank heeft aan eiseres en de heffingsambtenaar laten weten dat de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken wordt verdaagd.

Feiten

Beoordeling door de rechtbank

Conclusie en gevolgen

Beslissing

Informatie over hoger beroep

Bijlage I: overzicht aanslagen

Bijlage II: relevante wettelijke bepalingen