Home

Rechtbank Rotterdam, 29-02-2012, BV9314, 296783 / HA ZA 07-2986

Rechtbank Rotterdam, 29-02-2012, BV9314, 296783 / HA ZA 07-2986

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
29 februari 2012
Datum publicatie
20 maart 2012
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2012:BV9314
Zaaknummer
296783 / HA ZA 07-2986

Inhoudsindicatie

Interregionaal privaatrecht. Bevoegdheid rechtbank in interregionale zaak. Analoge toepassing afdeling 1 titel 1 Rv. Uitleg slotzin eerste lid artikel 7 Rv. In casu bestaat er een zodanige samenhang tussen de vorderingen tegen de twee gedaagden dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen. Nu een van de gedaagden woonachtig is in Nederland, is de Nederlandse rechter bevoegd ten aanzien van beide gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 296783 / HA ZA 07-2986

Vonnis van 29 februari 2012

in de zaak van

[eiser],

wonende te Abcoude,

eiser in conventie,

verweerder in reconventie,

advocaat mr. J. Kneppelhout te Rotterdam,

tegen

1. [gedaagde 1],

wonende te Berkel en Rodenrijs,

gedaagde in conventie,

niet verschenen,

2. [gedaagde 2],

wonende te Willemstad Curaçao,

gedaagde in conventie,

eiser in reconventie,

advocaat mr. E.J. Eijsberg te Rotterdam.

Eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie zal hierna [eiser] genoemd worden en gedaagde in conventie sub 2, tevens eiser in reconventie, [gedaagden].

De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding d.d. 10 augustus 2007, met producties,

- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties,

- de conclusie van repliek in conventie, tevens houdende vermeerdering van eis, en van antwoord in reconventie, met producties,

- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie, tevens houdende vermeerdering van eis, met producties,

- de conclusie van dupliek in reconventie,

- de in het kader van het schriftelijk pleidooi tussen [eiser] en [gedaagden] gewisselde pleitnota's en antwoordpleitnota's,

- akte overlegging productie aan de zijde van [eiser].

Tegen gedaagde in conventie sub 1 is verstek verleend. De zaak tegen de in de dagvaarding vermelde gedaagde sub 3 is niet aangebracht.

Ten slotte is vonnis bepaald.

De feiten

Op 19 augustus 2003 is in Zwitserland overleden [partij X] (hierna: de erflater). Bij zijn enige ten tijde van het overlijden van kracht zijnde testament, verleden op 28 mei 2002, heeft de erflater zijn drie kinderen (gedaagden in conventie en hun zus) gezamenlijk en voor gelijke delen tot zijn enige erfgenamen benoemd. De erfstelling vond plaats onder de last van enkele in het testament beschreven legaten.

Op het moment van het maken van zijn uiterste wil was de gewone verblijfplaats van erflater in Zwitserland. Blijkens de verklaring van erfrecht en executele had de erflater zijn laatste gewone verblijfplaats eveneens in Zwitserland.

Het testament luidt - voor zover thans van belang - als volgt:

"(...)

II. Rechtskeuze

Ik bepaal, dat ten aanzien van de vererving van mijn nalatenschap, het Nederlands recht van toepassing zal zijn. Voorts geef ik als mijn uitdrukkelijke wens te kennen dat de uitleg en uitvoering van mijn uiterste wilsbeschikkingen zoveel mogelijk dienen te geschieden naar Nederlands recht.

(...)

IX. Executele

Ik benoem tot executeur en afwikkelingsbewindsvoerder over mijn nalatenschap, gedurende de tijd voor de afwikkeling daarvan vereist (...) [eiser] (...) en ken hem bij de uitoefening van die functies alle rechten toe welke daaraan kunnen worden verbonden en wel in het bijzonder het recht van bezit van mijn gehele nalatenschap totdat hij zijn werkzaamheden als zodanig zal hebben beëindigd en deswege zal zijn gedéchargeerd.

(...)

XII. WENS

Het is mijn wens dat mijn erfgenamen de bepalingen zoals opgenomen in dit testament zullen eerbiedigen. Met name wat betreft de bepaling omtrent executele verzoek ik hen te berusten in de aan de executeur toegekende bevoegdheden.

(...)."

[eiser] heeft zijn benoeming aanvaard en mevrouw [Y], notaris te Rotterdam, als boedelnotaris aangesteld.

De drie erfgenamen hebben de nalatenschap zuiver aanvaard.

De nalatenschap bestond aanvankelijk uit activa en passiva in Nederland, Zwitserland en Italië.

[eiser] heeft gedaagden in conventie verzocht hem voor diens beheer over de nalatenschap van de erflater over de periode van 19 augustus 2003 tot en met 31 december 2007 schriftelijk decharge te verlenen. Gedaagden in conventie hebben dit geweigerd.

Het geschil

in conventie

[eiser] vordert na wijziging van eis - samengevat - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

- te verklaren voor recht dat [eiser] gedurende de periode van 19 augustus 2003 tot en met 31 december 2007 het beheer over de nalatenschap van de erflater naar behoren heeft gevoerd;

- gedaagden te veroordelen om aan [eiser] schriftelijk onvoorwaardelijke decharge te verlenen voor diens beheer over de nalatenschap van de erflater gedurende voormelde periode op straffe van een dwangsom;

- te bepalen dat het te dezen te wijzen vonnis dezelfde kracht heeft als de hiervoor bedoelde verklaring;

- gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding.

[eiser] heeft, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat gedaagden gehouden zijn [eiser] decharge te verlenen, nu [eiser] aan hen uitgebreid rekening en verantwoording heeft afgelegd. Door dit na te laten, handelen gedaagden onrechtmatig althans in strijd met de redelijkheid en billijkheid die de verhouding tussen partijen beheerst.

[gedaagden] voert gemotiveerd verweer en heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, van [eiser] in de proceskosten.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

in reconventie

[gedaagden] vordert na wijziging van eis - samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

- te verklaren voor recht dat de benoeming van [eiser] is beëindigd op het moment dat de voor de afwikkeling vereiste periode ten einde kwam, hetgeen het geval was op het moment dat [eiser] de schulden van de nalatenschap had voldaan;

- [eiser] te veroordelen de in de conclusie van repliek in reconventie d.d. 17 september 2008 vermelde stukken aan [gedaagden] te overhandigen, telkens op straffe van een dwangsom;

- [eiser] te veroordelen een kopie van het taxatierapport van [Z] uit 2002 aan [gedaagden] te overhandigen op straffe van een dwangsom;

- [eiser] te veroordelen in de proceskosten.

[eiser] voert gemotiveerd verweer en heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

De beoordeling

in conventie

[eiser] heeft zijn eis gewijzigd en [gedaagden] heeft hiertegen geen bezwaar geuit. Nu de rechtbank deze eiswijziging ook niet in strijd acht met de beginselen van een goede procesorde zal recht worden gedaan op de aldus gewijzigde eis.

[gedaagden] heeft primair aangevoerd dat op grond van internationaal privaatrecht de Nederlandse rechter niet bevoegd is kennis te nemen van de door [eiser] ingestelde vordering. [eiser] heeft hierop gemotiveerd betoogd dat de Nederlandse rechter wel bevoegd is.

De rechtbank overweegt als volgt. Nu [gedaagden] op Curaçao woonachtig is en gedaagde in conventie sub 1 in Nederland is onderhavige zaak geen internationale zaak doch een interregionale zaak. Dit betekent dat de eerste Afdeling van Titel 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) niet rechtstreeks van toepassing is ter beantwoording van de vraag of de Nederlandse rechter in onderhavige zaak rechtsmacht heeft (zie TK 26 855, nr. 3, pagina 22). Bij gebreke aan rechtsregels omtrent de rechtsmacht van de Nederlandse rechter in interregionale zaken is de rechtbank echter van oordeel dat de artikelen van voormelde Afdeling in onderhavige zaak wel analoog dienen te worden toegepast.

Het eerste lid van artikel 7 Rv bepaalt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft indien er meerdere gedaagden zijn en de Nederlandse rechter ten aanzien van één van deze gedaagden rechtsmacht heeft,"mits tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden een zodanige samenhang bestaat, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen".

Vast staat dat er in onderhavige zaak twee gedaagden zijn waarvan er één, te weten gedaagde in conventie sub 1, in Nederland woonachtig is, zodat de Nederlandse rechter ten aanzien van deze gedaagde rechtsmacht heeft. [gedaagden] heeft echter betoogd dat niet is voldaan aan het vereiste opgenomen in de slotzin van het eerste lid van artikel 7 Rv.

De rechtbank overweegt als volgt. Voor de uitleg van vorenbedoelde slotzin is niet slechts de nationale jurisprudentie van belang, doch tevens de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG (hierna: HvJ), aangezien de wetgever met artikel 7 Rv heeft willen aansluiten bij artikel 6 onderdeel 1 van het toen geldende Europees Bevoegdheids- en Executieverdrag (hierna: EEX-verdrag), welke verdrag op 1 maart 2002 is opgevolgd door de EEX-verordening (zie TK 26855, nr. 3, pagina 37). Naast jurisprudentie van de Hoge Raad wordt in de kamerstukken expliciet verwezen naar HvJ 27 september 1988, NJ 1990, 425. In dit arrest heeft het HvJ geoordeeld dat wil artikel 6 EEX-verdrag van toepassing zijn er tussen de verschillende rechtsvorderingen die door eenzelfde verzoeker tegen verschillende verweerders zijn ingesteld een zodanig verband moet bestaan dat het van belang is deze rechtsvorderingen tezamen te berechten, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare uitspraken worden gegeven (r.o. 13).

Uit genoemd arrest (r.o. 12) volgt voorts dat de beoordeling naar de vraag of de vorderingen voldoende samenhang hebben plaats dient te vinden naar het moment waarop zij worden aangebracht. Dit brengt met zich dat het feit dat gedaagde in conventie sub 1 verstek heeft laten gaan voor deze beoordeling niet relevant is.

De rechtbank is van oordeel dat in onderhavige zaak aan voormelde maatstaf is voldaan. [eiser] vordert onder meer een verklaring voor recht dat hij gedurende een bepaalde periode het beheer over de nalatenschap van erflater naar behoren heeft uitgevoerd. Vermeden dient te worden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken op dit punt onverenigbare uitspraken worden gedaan. De gevorderde verklaring van recht heeft immers gevolgen voor een eventuele aansprakelijkheid van [eiser] jegens alle erfgenamen. Toewijzing van de vordering sluit aansprakelijkheid van [eiser] uit, doch afwijzing van de vordering kan aansprakelijkheid van [eiser] impliceren. Dit betekent dat tegenstrijdige uitspraken in eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens, tot divergentie kunnen leiden. Artikel 7 Rv beoogt juist dit te vermijden. Het feit dat een derde erfgenaam reeds decharge heeft verleend, maakt dit niet anders, nu dit niet tot een rechterlijke uitspraak heeft geleid.

[gedaagden] heeft nog aangevoerd dat [eiser] misbruik maakt van procesrecht door de zaak tegen hem en die tegen gedaagde in conventie sub 1 tegelijkertijd aan te brengen voor de Nederlandse rechter. De rechtbank gaat hieraan voorbij.

Het gaat in onderhavige zaak weliswaar om een nalatenschap die in Zwitserland is opengevallen, doch de erflater heeft bij testament een rechtskeuze gemaakt voor Nederlands recht, de erflater heeft een in Nederland wonende executeur en afwikkelingsbewindvoerder benoemd en de meeste bestanddelen van de nalatenschap waren/zijn in Nederland gelegen. Daarnaast was er op het moment dat [eiser] de dagvaarding in onderhavige zaak uitbracht, ook reeds een door één van de erfgenamen aangespannen geding tussen onder meer onderhavige partijen voor de Nederlandse rechter aanhangig. Onder deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat [eiser] misbruik maakt van procesrecht door [gedaagden], tezamen met een in Nederland wonende mede-erfgenaam, voor de Nederlandse rechter te dagen.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank zich met analoge toepassing van artikel 7, lid 1 Rv bevoegd acht in onderhavige zaak.

Gezien de verstrekkende gevolgen van deze beslissing en het feit dat, zoals uit hetgeen hierna wordt overwogen blijkt, onderhavige zaak toch zal worden aangehouden, zal de rechtbank om redenen van proceseconomische aard tussentijds hoger beroep van voormelde eindbeslissing toestaan.

[gedaagden] heeft voorts aangevoerd dat Zwitsers recht van toepassing is op de (regeling van) de positie van de executeur, als behorende tot de afwikkeling van de nalatenschap. [eiser] heeft dit betwist en gesteld dat hierop Nederlands recht van toepassing is.

De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. De vraag naar het toepasselijk recht op de afwikkeling van de nalatenschap en daarmee op de (regeling van) de positie van de executeur is tevens onderwerp in een ander rechtsgeding tussen onder meer onderhavige partijen. In die zaak heeft de rechtbank Rotterdam bij vonnis van 3 september 2008 beslist dat Nederlands recht van toepassing is op de afwikkeling van de nalatenschap. Nadat hiertegen hoger beroep was ingesteld heeft het gerechtshof 's-Gravenhage bij arrest van 3 augustus 2010 eveneens geoordeeld dat "op de afwikkeling van de nalatenschap van erflater alsmede op de taken en bevoegdheden van de executeur/afwikkelingsbewindvoerder Nederlands recht van toepassing is". Tegen dit arrest is cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft nog geen arrest gewezen.

Alvorens in onderhavige zaak tot een oordeel te kunnen komen, dient eerst vast te komen staan aan de hand van welk recht het geschil tussen partijen beoordeeld dient te worden. Nu in de hiervoor vermelde zaak nog geen onherroepelijk oordeel omtrent het toepasselijk recht is gegeven, komt het de rechtbank het meest geraden voor om onderhavige zaak naar de parkeerrol te verwijzen in afwachting van het eindarrest van de Hoge Raad dat in die zaak zal worden gewezen. Zodra de Hoge Raad eindarrest heeft gewezen, acht de rechtbank [eiser] de meest gewezen partij om de zaak weer op te brengen, waarbij hij het arrest dient over te leggen en bij conclusie dient aan te geven welke gevolgen dit arrest heeft voor onderhavige zaak.

in reconventie

[gedaagden] heeft zijn eis gewijzigd en [eiser] heeft hiertegen geen bezwaar geuit. Nu de rechtbank deze eiswijziging ook niet in strijd acht met de beginselen van een goede procesorde zal recht worden gedaan op de aldus gewijzigde eis.

Gezien de samenhang tussen de vordering in conventie en die in reconventie zal de vordering in reconventie worden aangehouden.

De beslissing

De rechtbank

in conventie

verklaart zich bevoegd,

verwijst de zaak - onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 4.8 is overwogen - naar de parkeerrol,

bepaalt dat van dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen,

in conventie en in reconventie

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken op 29 februari 2012.

204/1659