Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 09-05-2008, BD6239, AWB 06/6533 OB

Rechtbank 's-Gravenhage, 09-05-2008, BD6239, AWB 06/6533 OB

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
9 mei 2008
Datum publicatie
9 juli 2008
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2008:BD6239
Zaaknummer
AWB 06/6533 OB

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Sportbeoefening. Eiseres realiseert jaarlijks een kerstijsbaan en organiseert daarop activiteiten als een spelletjesmiddag, schminken en disco skaten. Met de verkoop van toegangskaartjes wordt gelegenheid gegeven tot het beoefenen van een sport, namelijk schaatsen. Genoemde activiteiten, en het daarmee beleefde plezier, maken dit niet anders. Het verlenen van toegang tot de ijsbaan valt daarom onder post b3 van Tabel I.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/6533 OB

Uitspraakdatum: 9 mei 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

Stichting Kerstijsbaan [X.], gevestigd te [Z.], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te [P.], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Voor het tijdvak 1 november 2005 tot en met 31 december 2005 heeft verweerder aan eiseres bij beschikking van 22 april 2006 een teruggaaf omzetbelasting verleend van € 1.873.

1.2 Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 juli 2006 de beschikking gehand-haafd.

1.3 Eiseres heeft daartegen bij brief van 24 juli 2006, ontvangen bij de rechtbank op 25 juli 2006, beroep ingesteld.

1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5 Op 8 april 2008 heeft eiseres een nader stuk ingediend dat door de rechtbank in kopie is doorgezonden naar verweerder.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2008 te 's-Gravenhage.

Namens eiseres is [gemachtigde] daar verschenen, bijgestaan door [A.]. Namens verweerder is [gemachtigde] verschenen.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1 Eiseres is opgericht op 2 november 2005 en heeft als doel “de jaarlijkse realisatie van een kerstschaatsbaanproject in de gemeente [X.]”. Om de doelstelling te verwezen-lijken wordt jaarlijks op het [adres] te [X.] een kunstijsbaan (hierna: de ijsbaan) aangelegd. De ijsbaan wordt in de maanden december en januari gedurende ongeveer vier weken opengesteld voor het publiek. Het aanleggen van de ijsbaan kost ongeveer twee dagen. Na de vier weken openstelling wordt de ijsbaan gedemonteerd, hetgeen ook ongeveer twee dagen in beslag neemt.

2.2 Voor het verlenen van toegang tot de ijsbaan worden toegangskaartjes verkocht. Verder kunnen bij de ijsbaan schaatsen worden gehuurd en wordt aan scholen de gelegenheid gegeven om de ijsbaan op een beperkt aantal dagen exclusief te reserveren. Naast het vrije schaatsen organiseert eiseres diverse activiteiten op de ijsbaan zoals een single night, een spelletjesmiddag, een Mr en Mrs Iceverkiezing, schminken en disco skaten.

2.3 Over de toegangsprijzen heeft eiseres omzetbelasting naar het algemene tarief aangegeven en voldaan. Voor het onderhavige tijdvak heeft zij op 24 maart 2006 een aangifte ingediend die, voor zover hier van belang, als volgt luidde:

“omzetbedrag € 100.810 x 19% = € 19.154

voorbelasting - 21.027

te ontvangen € 1.873 ”

2.4 Bij beschikking heeft verweerder de gevraagde teruggaaf van € 1.873 verleend. Eiseres heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt, zich op het standpunt stellend dat een deel van haar prestaties, namelijk het verlenen van toegang, is belast naar het lage tarief. Eiseres heeft daarom verzocht om een extra teruggaaf van € 3.558, als volgt gespecificeerd:

“omzet hoog € 71.804 x 19% = € 13.642

omzet laag - 32.566 x 6% = - 1.954

€ 15.596

Voorbelasting - 21.027

te ontvangen € 5.431

reeds ontvangen - 1.873

nog te ontvangen € 3.558 ”

3. Geschil

3.1 In geschil is of het verlenen van toegang tot de ijsbaan is belast naar het lage tarief als bedoeld in artikel 9, tweede lid, onder a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). Meer specifiek is in geschil of deze prestaties vallen onder de post b3, dan wel onder de post b14, onder g, van de bij de Wet behorende Tabel I.

3.2 Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen wordt verwezen naar de stukken.

3.3 Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en het verlenen van een teruggaaf van € 3.558.

3.4 Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Op grond van artikel 9, tweede lid, onder a, van de Wet, in samenhang met post b3 van de bij de Wet behorende Tabel I, bedraagt de belasting voor het geven van gelegenheid tot sportbeoefening zes procent. Sportbeoefening is datgene wat daaronder naar maatschap-pelijke opvattingen wordt verstaan.

4.2 Het is van algemene bekendheid dat schaatsen naar maatschappelijke opvattingen een vorm van sportbeoefening is. Dat de ijsbaan voor iets anders is bestemd en voor iets anders wordt gebruikt dan om op te schaatsen, is gesteld noch gebleken. Vaststaat dat de ijsbaan van de openbare ruimte is afgescheiden en voor een bezoeker alleen toegankelijk is na aankoop van een toegangskaartje. Met de verkoop van een toegangskaartje wordt aan een bezoeker dus de gelegenheid gegeven tot het beoefenen van een sport, namelijk schaatsen. De door eiseres georganiseerde activiteiten maken dit niet anders en dat de bezoekers van de ijsbaan daaraan, behalve het sportief bezig zijn, ook op andere wijze genoegen beleven doet daar evenmin iets aan af. De rechtbank is daarom van oordeel dat het verlenen van toegang tot de ijsbaan valt onder post b3 van Tabel I en daarmee onder het lage tarief. Het gelijk is dus aan eiseres. De subsidiaire stelling van eiseres dat de desbetreffende dienst valt onder post b14 van Tabel I, behoeft daarom geen bespreking.

4.3 De rechtbank merkt nog op dat post b3 van Tabel I alleen rept over het geven van gelegenheid tot sportbeoefening. Verdere eisen over de plaatsen waar en de omstandigheden waaronder bedoelde gelegenheid moet worden gegeven worden niet gesteld. Of de ijsbaan een onroerende zaak is of een sportaccommodatie in de zin van post 13 van bijlage H van de Zesde Richtlijn, is dus niet van belang en dat met het schaatsen op een dergelijke kleine ijs-baan geen sprake zou zijn van intensieve sportbeoefening, zoals verweerder heeft gesteld, evenmin. Wat partijen daarover over en weer hebben aangevoerd behoeft daarom geen verdere bespreking.

4.4 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig ver-leende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322, en een wegings-factor 1).

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- herroept de beschikking en gelast verweerder tot het nemen van een nieuwe beschikking waarbij het bedrag van de terug te geven omzetbelasting wordt vastgesteld op € 5.431;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 281 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 9 mei 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. Ebbeling, mr. K.M. Braun en mr. C. van Rijnberk in tegenwoordigheid van H. van Lingen, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.