Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 21-11-2011, BU8478, AWB 10/9097

Rechtbank 's-Gravenhage, 21-11-2011, BU8478, AWB 10/9097

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
21 november 2011
Datum publicatie
19 december 2011
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2011:BU8478
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 10/9097

Inhoudsindicatie

X B.V. participeert in een besloten fonds voor gemene rekening. Middels dit fonds, dat transparant is voor fiscale doeleinden, bezit X B.V. de B-aandelen in B.V. Y.

In geschil is of de deelnemingsvrijstelling van toepassing is op de voordelen die X uit haar B-aandelen heeft ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de vastgestelde feiten dat er civielrechtelijk een verkoop van de aandelen B aan X heeft plaatsgevonden en dat X in het onderhavige jaar eigenaar was van ten minste 5% van het nominaal gestorte kapitaal in B.V. Y. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aan de door X gekozen rechtsvorm verbonden fiscale gevolgen, te weten toepassing van de deelnemingsvrijstelling op de voordelen die X uit haar B-aandelen ontvangt, niet aanvaardbaar gezien het economische resultaat van die gekozen rechtsvorm en gelet op de strekking van de Wet Vpb 1969. Het beroep is ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 10/9097

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 november 2011 ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in [D N.V.]aak tussen

[X] B.V., gevestigd te [Y], eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde eiseres]),

en

de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.

Procesverloop

1.1. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2007 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 5.252 [aanslagnummer]. Voorts heeft verweerder bij beschikking het verlies voor het onderhavige jaar op nihil vastgesteld (hierna: de verliesvaststellingsbeschikking) en € 85 heffingsrente in rekening gebracht.

1.2. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag en de verliesvaststellingsbeschikking. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van

18 november 2010 de aanslag en de verliesvaststellingsbeschikking gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 22 december 2010, ontvangen bij de rechtbank op 23 december 2010, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft bij brief van 1 juli 2011 nadere stukken bij de rechtbank gestuurd. Een afschrift hiervan is aan verweerder verstrekt. Verweerder heeft bij brief van 8 juli 2011 op de brief van eiseres gereageerd. Een afschrift hiervan is aan eiseres verstrekt.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2011 te 's-Gravenhage.

Namens eiseres is verschenen [gemachtigde van eiseres], tot bijstand vergezeld van

[persoon 1], [persoon 2], [persoon 3] en [persoon 4]. Namens verweerder zijn verschenen [persoon 5], [persoon 6], [persoon 7],

[persoon 8] en [persoon 9]. Eiseres en verweerder hebben een pleitnota aan de rechtbank en aan de wederpartij overgelegd.

Overwegingen

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. [A] was in het onderhavige jaar 100% aandeelhouder van [B N.V.]. [B N.V.] is opgericht naar het recht van de Nederlandse Antillen en feitelijk in Nederland gevestigd. [B N.V.] heeft in 2005 een openbaar bod uitgebracht op de aandelen van de ter beurze genoteerde vennootschap [C N.V.]. De koopsom van de door [B N.V.] verworven aandelen werd door [B N.V.] voor een belangrijk deel gefinancierd met een lening van € 500 miljoen, verstrekt door een syndicaat van zes banken (hierna: het syndicaat). [D N.V. maakte deel uit van dit syndicaat. In het najaar van 2007 was de hoofdsom van deze lening door gedeeltelijke terugbetaling ongeveer € 375 miljoen. In 2007 heeft [B N.V.] met [D N.V.] overleg gevoerd over een vervangende vorm van financiering, te verstrekken door een nieuw te vormen syndicaat, geleid door onder andere [D N.V.].

2.2. Op 9 november 2007 is eiseres opgericht. Met ingang van 21 november 2007 is zij gevoegd in de fiscale eenheid waarvan [D N.V.] de moedermaatschappij is.

2.3. [B N.V.] heeft op 9 november 2007 [E B.V.] opgericht. [E B.V.] heeft als doel het verkrijgen en houden van [C N.V.] aandelen, het vervreemden en bezwaren van [C N.V.] aandelen, het lenen, uitlenen en bijeenbrengen van gelden daaronder begrepen het uitgeven van obligaties, schuldbrieven of andere zekerheden of schuldbewijzen, alsmede het aangaan van daarmee samenhangende overeenkomsten en het verstrekken van garanties, het verbinden van de vennootschap en het bezwaren van activa van de vennootschap ten behoeve van ondernemingen en vennootschappen waarmee de vennootschap in een groep is verbonden. [E B.V.] had een geplaatst kapitaal van € 20.000, te weten 510 aandelen A en 490 aandelen B, met elk een nominaal bedrag van € 20. Het maatschappelijk aandelenkapitaal bestond bovendien uit 10 aandelen C van nominaal € 1; deze zijn nooit geplaatst. In de oprichtingsakte van [E B.V.] staat onder meer het volgende vermeld:

"Artikel 1. Begripsbepalingen

1.1 In deze statuten wordt verstaan onder:

a. "Basis Rekenbedrag A": een bedrag gelijk aan het totaal van de nominale waarde van de aandelen A en de op de aandelen A gestorte agio (...);

b "Basis Rekenbedrag B": een bedrag gelijk aan het totaal van de nominale waarde van de aandelen B en de op de aandelen B gestorte agio (...)

(...)

Artikel 20. Winst en uitkeringen.

20.1 Voor elk van de soorten aandelen wordt uitsluitend ten behoeve van de houders van die aandelen een separate dividendreserve aangehouden en separate agioreserve aangehouden (een dergelijke separate dividendreserve en een dergelijke separate agioreserve: hierna zowel gezamenlijk als afzonderlijk: een "Soortreserve") welke Soortreserve uitsluitend ten goede komt aan de houders van de desbetreffende soort aandelen, onverminderd het bepaalde in artikel 20.7 (...)

(...)

20.6 Na vaststelling van de jaarrekening voor een bepaald boekjaar door de algemene vergadering

(...) zal uit die winst een primair dividend worden uitgekeerd op de aandelen B gelijk aan het totaal van het per ieder respectievelijk Kwartaal van dat betreffende jaar te berekenen bedrag, welke bedragen met de volgende formula zullen worden berekend:

(Euribor + MB) * (T-(P * Belastingtarief)) *BAB; Waarbij

- MB is: één honderd veertig basis punten (140 bp);

- T is: één honderd procent (100%);

- P is: drie en dertig en drie en dertig/honderdste procent (33,33%);

- BAB is: is het Basis Rekenbedrag B per de eerste dag van het betreffende Kwartaal.

(...)

20.7 Indien in enig boekjaar geen winst is behaald of de winst onvoldoende is voor

de uitkeringen overeenkomstig het bepaalde in artikel 20.6 (het bedrag wat de

vennootschap niet kan betalen hierdoor hierna te noemen: het "Tekort") zal het

Tekort, voor zover toelaatbaar onder Nederlands recht worden uitgekeerd aan

de aandelen B (...) ten laste van de Soortreserve A dividendreserve en voor zover in enig boekjaar het saldo van de Soortreserve

A - dividendreserve niet toereikend is, wordt het Tekort ten laste van het

Basisrekenbedrag A (....).

20.8 De gezamenlijke houders van aandelen A zijn gerechtigd tot negenennegentig -

en negenennegentighonderdste procent (99,99%) van de winst die resteert na -

toepassing van het bepaalde in artikel 20.6 en de gezamenlijke houders van

aandelen B alsdan gerechtigd zullen zijn tot één honderdste procent (00,01%)

van deze winst. (....)

20.10 De algemene vergadering kan besluiten tot het doen van tussentijdse

uitkeringen op aandelen (...)

Artikel 26. Onderwerpen waar versterkte meerderheid voor vereist is.

Besluiten van de algemene vergadering over een van de volgende onderwerpen,

kunnen slechts worden genomen met een meerderheid van twee/derde van de

uitgebrachte stemmen in een vergadering waar ten minste tweederde van het

geplaatste kapitaal aanwezig of vertegenwoordigd is:

(...);

b. het doen van uitkeringen (tussentijdse uitkeringen als bedoeld in artikel 20.10

daaronder mede begrepen) door de vennootschap, andere dan:

(1) uitkeringen van dividend overeenkomstig het bepaalde in artikel 20.6

(voor alle duidelijkheid: daaronder zijn niet begrepen tussentijdse

uitkeringen als bedoeld in artikel 20.10);

(ii) uitkeringen ten laste van de Soortreserve A - agio overeenkomstig het

bepaalde in artikel 20.7;

(iii) uitkeringen overeenkomstig het bepaalde in artikel 20.11;

(iv) uitkeringen overeenkomstig het bepaalde in artikel 20.12,

(welke geen besluit van de algemene vergadering vereisen);

(....)

Artikel 31. Ontbinding en vereffening.

(...)

31.4 Uit hetgeen na voldoening van de schulden van de ontbonden vennootschap is

overgebleven, wordt eerst aan iedere aandeelhouder een bedrag gelijk aan de nominale waarde van diens aandelen overgedragen;

ten tweede zal (...),

ten derde zal van hetgeen na het hierboven genoemde resteert, het bedrag van

de Soortreserve B en nog niet uitgekeerde dividend te berekenen

overeenkomstig artikel 20.6 (voor dit doeleinde te berekenen over de periode

eindigend op de dag dat dit bedrag betaalbaar wordt) worden uitgekeerd

aan de houders van aandelen B;

(...)"

2.4. Op 15 november 2007 is [F], een besloten fonds voor gemene rekening, (hierna: het fonds) opgericht. Participanten in het fonds waren [G], [H B.V.] en eiseres. Het fonds is transparant voor de vennootschapsbelasting. Het fonds heeft 375 participaties van € 1.000 elk bij de participanten geplaatst. Daarnaast verstrekten de participanten in totaal

€ 374.786.000 aan leningen aan het fonds. In totaal beschikte het fonds over een bedrag van € 375.161.000. De banken participeren afzonderlijk voor de volgende bedragen (afgerond):

[G]: € 141 miljoen

[H B.V.]: € 136 miljoen

[D N.V.]/Eiseres: € 98 miljoen

€ 375 miljoen

2.5. Eveneens op 15 november 2007 hebben [B N.V.], het fonds en [E B.V.] een aandeelhoudersovereenkomst gesloten. Uit die overeenkomst volgt dat [B N.V.] en [E B.V.] een aantal verplichtingen aangingen ten behoeve van het fonds. Onder meer verplichtten [B N.V.] en [E B.V.] zich een boete van € 3.000.000 te betalen indien [B N.V.] de in 2.11 vermelde calloptie binnen een jaar zou uitoefenen. Voorts zou [B N.V.] na uitoefening van de calloptie de aandelen A aanbieden aan het fonds. Bovendien bevat de overeenkomst de volgende bepalingen:

"7.1.1 Subject to earlier termination in accordance with Clause 7.1.2 hereof, [E B.V.] will be dissolved (and all of its assets will be liquidated) upon first request of [het fonds] at a general meeting of shareholders of [[E B.V.]], which request may not be made prior tot the third anniversary of the Completion date [rechtbank: 15 november 2010]

7.1.2. [[E B.V.]] will be dissolved upon First request of [het fonds] at a general meeting of Shareholders prior tot the third anniversary of the Completion date upon the occurrence and continuation of one or more of the following events (each an "Early Liquidation Event"):

(a) (...)

(b) an important reason (gewichtige reden); the existence of an important reason is to be determined at the sole discretion of [het fonds]. (...)

(...)

7.1.3. [[B N.V.]] undertakes to take all actions necessary, to the fullest extent permitted

under the laws of the Netherlands, including the undertaking to vote in favour of a

resolution to dissolve [[E B.V.]] at a general meeting of shareholders of [[E B.V.]] if so requested by [[E B.V.]] (...), to ensure that full effect is given to the dissolution and liquidation of the [[E B.V.]]. (...)"

2.6. Eveneens op 15 november 2007 heeft [B N.V.] 35,69% van het uitstaande aandelenkapitaal (28.764.039 aandelen) van [C N.V.] ingebracht in [E B.V.] door storting op het aandelenkapitaal van agio. De beurswaarde van die aandelen was ten tijde van de inbreng

€ 1.537.170.244. Hiervan werd € 375.151.200 toebedeeld aan soortreserve B, behorend bij de aandelen B en € 1.161.999.044 toebedeeld aan soortreserve A, behorend bij de aandelen A.

2.7. Eveneens op 15 november 2007 heeft het fonds € 20 miljoen aan [E B.V.] geleend (hierna: de 'Revolving Credit Facility'). Deze lening mocht door [E B.V.] enkel worden gebruikt om de cumulatieve primaire dividenden op de B-aandelen te financieren. [E B.V.] heeft ten behoeve van het fonds een pandrecht op de [C N.V.]-aandelen gevestigd tot zekerheid van de verplichtingen van [E B.V.] onder de aan haar verleende 'Revolving Credit Facility' van € 20 miljoen.

2.8. Eveneens op 15 november 2007 heeft [E B.V.] aan [B N.V.] een calloptie toegekend, aflopend op 15 november 2010 (of eerder als [E B.V.] in overeenstemming met de aandeelhoudersovereenkomst en de statuten van [E B.V.] zou worden ontbonden), om de [C N.V.] aandelen te kopen voor de waarde in het economische verkeer. De kostprijs kon [B N.V.] voldoen door zich agio -en winstreserves op haar aandelen A te laten uitkeren. Voor een bedrag van maximaal € 400 miljoen werd een kredietfaciliteit voor uitgestelde betaling overeengekomen, verzekerd door een door [E B.V.] op de [C N.V.]-aandelen uitgesteld pandrecht.

2.9. Eveneens op 15 november 2007 heeft [B N.V.] de aandelen B aan het fonds verkocht voor € 375.161.000 (de som van de nominale waarde van de aandelen en de soortreserve B). [B N.V.] heeft met dit bedrag haar schuld aan het syndicaat grotendeels afgelost.

2.10. De vergadering van aandeelhouders van [E B.V.] heeft, na ontvangst van winstuitdelingen van [C N.V.] in 2008, 2009 en 2010, agio terugbetaald op de aandelen B. De waarde van de aandelen B is tot € 94 miljoen gedaald.

2.11. [B N.V.] heeft op 15 november 2010 de in 2.8 hiervoor vermelde optie uitgeoefend en de aandelen [C N.V.] tegen marktwaarde gekocht van [E B.V.]. Op de aandelen A van [E B.V.] is een uitdeling verricht. Deze uitdeling is verrekend met de door [B N.V.] verschuldigde koopsom voor de aandelen [C N.V.]. Het restant van de koopsom werd door [B N.V.] in contanten voldaan. Het bedrag van (afgerond) € 94 miljoen dat in [E B.V.] achterbleef, is uitgeleend aan het fonds. Het fonds heeft de aandelen A van [B N.V.] gekocht en houdt sindsdien 100% van het aandelenkapitaal in [E B.V.]. [E B.V.] is tot op heden niet ontbonden.

2.12. Eiseres heeft voor de periode 9 november tot en met 20 november 2007 (zelfstandig) aangifte vennootschapsbelasting gedaan. Daarin verantwoordde zij een verlies van € 99.438. Verweerder heeft de aanslag vastgesteld naar een belastbaar bedrag van

€ 5.252. Dit bedrag is als volgt berekend:

aangegeven verlies: € 99.438

rente: € 104.690

vastgesteld belastbaar bedrag: € 5.252

Geschil

3.1. In geschil is of de deelnemingsvrijstelling van toepassing is op de voordelen die eiseres in 2007 uit haar B-aandelen heeft ontvangen.

3.2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij in het onderhavige jaar civielrechtelijk een aandelenbelang van minimaal 5% van het nominaal aandelenkapitaal in [E B.V.] had en dat derhalve de deelnemingsvrijstelling van toepassing is. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vernietiging van de aanslag en vaststelling van het verlies over het onderhavige jaar op € 99.438.

3.3. Verweerder stelt zich op het standpunt de geldverstrekking weliswaar civielrechtelijk in de vorm is gegoten van een kapitaalinbreng (de B-aandelen) in [E B.V.] maar dat deze voor de vennootschapsbelasting als een geldlening moet worden aangemerkt. De kapitaalinbreng is schijn; partijen zijn in werkelijkheid een geldlening overeengekomen. Verweerder beroept zich op het leerstuk van wetsontduiking (fraus legis).Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

3.4. Voor een verdere onderbouwing van de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

4.1. Artikel 13 Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969, zoals deze gold voor het jaar 2007) luidt:

1. Bij het bepalen van de winst blijven buiten aanmerking voordelen uit hoofde van een deelneming, alsmede de kosten ter zake van de verwerving of de vervreemding van die deelneming (deelnemingsvrijstelling).

2. Van een deelneming is sprake indien de belastingplichtige:

a. voor ten minste 5% van het nominaal gestorte kapitaal aandeelhouder is van een vennootschap waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld;

b. ten minste 5% bezit van het aantal in omloop zijnde bewijzen van deelgerechtigdheid in een fonds voor gemene rekening; daarbij wordt het aantal andere dan enkelvoudige bewijzen van deelgerechtigdheid herleid tot een daarmee overeenstemmend aantal enkelvoudige bewijzen;

(...)

4.2. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de vastgestelde feiten dat er civielrechtelijk een verkoop van de aandelen B aan eiseres heeft plaatsgevonden en dat eiseres in het onderhavige jaar eigenaar was van ten minste 5% van het nominaal gestorte kapitaal in [E B.V.]. Dit brengt mee dat op de voordelen uit de aandelen de deelnemingsvrijstelling van toepassing is. Dit ligt anders indien, zoals verweerder stelt, voor de toepassing van de vennootschapsbelasting deze transactie als het aangaan van een geldlening moet worden aangemerkt. Voor een dergelijke fiscale (her) kwalificatie van de door partijen gekozen rechtsvorm met als consequentie andere fiscale gevolgen dan de contracterende partijen op grond van de gekozen civielrechtelijke vorm verwachten, en daardoor veelal een hogere of lagere belastingheffing, kan plaats zijn indien de aan de gekozen rechtsvorm verbonden fiscale gevolgen niet aanvaardbaar zijn gezien het economische resultaat ervan en gelet op de strekking van de belastingwet (zie Hoge Raad

15 december 1999, 33 830, LJN AA3862, BNB 2001/126).

4.3. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aan de door eiseres gekozen rechtsvorm verbonden fiscale gevolgen, te weten toepassing van de deelnemingsvrijstelling op de voordelen die eiseres uit haar B-aandelen ontvangt, niet aanvaardbaar gezien het economische resultaat van die gekozen rechtsvorm en gelet op de strekking van de Wet Vpb 1969. De rechtbank heeft hierbij het volgende in aanmerking genomen.

4.3.1. Op grond van hetgeen eiseres over het verband tussen de onder de feiten vermelde contracten heeft verklaard, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een samenstel van transacties waarvan het economische resultaat is dat eiseres met betrekking tot de

B-aandelen de zekerheid had (behoudens een kredietrisico dat zij net als 'gewone' crediteuren loopt) dat zij het door haar in die aandelen geïnvesteerde bedrag van

€ 375.161.000 na een bepaalde tijd terug zou ontvangen. Met het samenstel van transacties wordt bewerkstelligd dat eiseres in de vorm van opbrengsten van B-aandelen rente op de door haar verstrekte geldlening ontving. De rechtbank neemt bij deze oordelen het volgende in aanmerking:

- hoewel [B N.V.] niet de verplichting had om de aandelen B terug te kopen en uit de contracten evenmin volgt dat [B N.V.] verplicht was de optie uit te oefenen (en daarmee de [C N.V.]-aandelen terug te kopen) of dat er sprake was van enige andere vorm van terugbetalingsverplichting jegens het fonds, was het samenstel van transacties er op gericht dat eiseres na ommekomst van drie jaar weer over het door haar verstrekte bedrag van € 375.161.000 kon beschikken. Dan zou het gehele bedrag zijn terugbetaald of in handen van het fonds zijn waaruit eiseres het bedrag vrijelijk zou kunnen opnemen. Dat dit het met het samenstel van transacties beoogde resultaat was, volgt uit de in onderdeel 2.5 geciteerde artikelen 7.1.1, 7.1.2 en 7.1.3 van de aandeelhoudersovereenkomst. Op grond daarvan was [B N.V.] verplicht, na uitoefening van de call optie, de aandelen A aan het fonds aan te bieden. Voorts moest [B N.V.] op alle mogelijke manieren meewerken aan ontbinding en liquidatie van [E B.V.] als het fonds dat zou wensen. Het feit dat het op de B-aandelen gestorte kapitaal feitelijk nagenoeg geheel uit agio bestond (zie 2.3 en 2.6), maakte voorts dat eiseres civielrechtelijk eenvoudiger over de door haar geïnvesteerde geldsom kon beschikken.

- de euribor met opslag gerelateerde vergoeding die eiseres op de B-aandelen ontving (over een bedrag van € 375.161.000) is gelijk aan de rente die door banken op leningen plegen te worden berekend aan vergelijkbare debiteuren;

- de vergoeding was niet afhankelijk van de winst van [E B.V.] en zou ook worden betaald indien [E B.V.] verlies zou leiden. Dus liep eiseres geen aandeelhoudersrisico's (waaronder een koersrisico) maar slechts een kredietrisico en waren de andere aandeelhouders (in casu enkel de aandeelhouder van de aandelen A nu geen aandelen C zijn uitgegeven) achtergesteld bij de houders van de B-aandelen. Voorts is niet gesteld of gebleken dat [E B.V.] schuldeisers had. Het gaat hier derhalve naar het oordeel van de rechtbank feitelijk niet om een winstverdeling (de beloning voor de terbeschikkingstelling van vermogen dat fiscaalrechtelijk als eigen vermogen geldt);

- er is ten gunste van het fonds een pandrecht op de aandelen [C N.V.] en de A-aandelen van [E B.V.] gevestigd ter verzekering van de verplichtingen van [B N.V.] onder de aandeelhoudersovereenkomst (zie 2.5);

- [B N.V.] diende, bij uitoefening van de call optie (aankoop van de [C N.V.]-aandelen) binnen een jaar na 15 november 2007, aan het fonds een boete van € 3.000.000 te betalen (zie 2.5).

De rechtbank heeft voorts in aanmerking genomen dat [E B.V.] tussentijds een belangrijk deel van de agio op de aandelen B heeft terugbetaald, [B N.V.] de call-optie heeft uitgeoefend, [B N.V.] de aandelen A heeft overgedragen aan het fonds en dat onmiddellijk na de uitoefening van de optie (afgerond) € 94 miljoen is geleend door [E B.V.] aan het fonds ter algehele aflossing van de door het fonds van de drie in haar participerende banken geleende gelden. Hiermee is de situatie niet anders dan als een (bank)lening zou zijn verstrekt die geheel binnen drie jaar wordt afgelost. Het feit dat het fonds om haar moverende redenen niet het besluit heeft genomen [E B.V.] te ontbinden en te liquideren, wat zij als 100% aandeelhouder wel zou hebben kunnen doen, waarmee als sluitstuk van de transacties het fonds zou zijn verlost van haar schuld, doet aan voorgaande niet af.

4.3.2. De Wet Vpb 1969 beoogt winsten (het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden verkregen uit onderneming), behaald door belastingplichtige lichamen zoals eiseres te belasten. De deelnemingsvrijstelling is een objectieve vrijstelling van vennootschapsbelasting. De deelnemingsvrijstelling strekt ertoe te voorkomen dat in een deelnemingsverhouding dezelfde winst tweemaal in een belasting naar de winst wordt betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank zou het in strijd komen met doel en strekking van de Wet Vpb 1969 - en specifiek met de deelnemingsvrijstelling - om voordelen die feitelijk en economisch bezien de kenmerken van rente hebben vrij te stellen van vennootschapsbelasting. De stelling van eiseres dat met de structuur van een aparte B.V. in de vorm van [E B.V.] en gebruikmaking van de deelnemingsvrijstelling beoogd wordt te voorkomen dat er door renteaftrek mogelijk onverrekenbare verliezen ontstaan in die aparte B.V. ([E B.V.]) doet hieraan niet af. Doel van de deelnemingsvrijstelling is immers dubbele belastingheffing in deelnemingssituaties te voorkomen en niet om verliezen, die volgens de desbetreffende wettelijke bepalingen niet voor verrekening in aanmerking komen alsnog verrekenbaar te maken. De stellingen van eiseres dat zij niet heeft beoogd oude, voor

15 november 2007 ontstane verliezen in [B N.V.] alsnog te verrekenen en dat die oude verliezen tot op heden nog niet zijn verrekend, leiden niet tot een ander oordeel nu artikel 13 van de Wet Vpb 1969 niet ziet op verliesverrekening.

4.4.Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.

Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.P.F. Slijpen, voorzitter, mr. G.J. van Leijenhorst en

mr. J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.R.M. Dekker.

Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2011

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep