Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-05-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:3096, AWB - 16 _ 10562
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-05-2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:3096, AWB - 16 _ 10562
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 25 mei 2018
- Datum publicatie
- 27 juli 2018
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2018:3096
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2019:555, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 10562
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting / algemeen of laag tarief?, exploiteert belanghebbende een amusementspark?
Belanghebbende exploiteert een “family entertainment center”, een nieuw concept in Nederland. Zij beschikt over een ruimte waar 70 apparaten staan, waarop 50 verschillende spellen kunnen worden gespeeld. Om op de apparaten te kunnen spelen, koopt een bezoeker een “playcard” waarop hij een tegoed kan storten. De playcard dient in de apparaten te worden gestopt om deze in werking te stellen. Het tegoed op de playcard geeft of het recht om gedurende een bepaalde tijd vrij op de apparaten te spelen (mits deze niet zijn bezet) of credits die naar believen aan de apparaten kunnen worden besteed. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende haar diensten verricht vanuit een primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorziening. Daaraan doet niet af dat met de spellen prijzen kunnen worden gewonnen. Verder is de rechtbank van oordeel dat sprake is van “het toegang verlenen tot” die voorziening en neemt daarbij in aanmerking dat de playcard niet is gekoppeld aan het gebruik van een specifiek apparaat. Van de huur van een speelautomaat is bovendien geen sprake omdat geen exclusief recht wordt verkregen om een apparaat gedurende een bepaalde tijd te gebruiken. Het tarief van 6% is dus van toepassing.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers: BRE 16/10562 tot en met 16/10564
uitspraak van 25 mei 2018
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., statutair gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft over de tijdvakken vierde kwartaal van 2015 tot en met tweede kwartaal van 2016, per kwartaal, omzetbelasting aangegeven en voldaan. Zij heeft tegen de voldoening op aangifte telkens bezwaar gemaakt.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 16 december 2016 beslist geen teruggaaf te verlenen. Hij heeft ter zitting meegedeeld dat de rechtbank, indien de beroepen gegrond zijn, kan overgaan tot het verlenen van teruggaaf van omzetbelasting ook voor zover het bedrag van de teruggaaf groter is dan het op aangifte voldane bedrag.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar bij brief van 29 december 2016, ontvangen bij de rechtbank op 30 december 2016, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende eenmaal een griffierecht geheven van € 334.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2018 te Breda. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Belanghebbende drijft een onderneming voor de omzetbelasting. Haar activiteiten bestaan uit het exploiteren van een zogenoemd family entertainment center. In Nederland is dit een nieuw concept.
Belanghebbende is feitelijk gevestigd in het [pand] te [plaats X]. Aldaar beschikt zij over een ruimte van 500 m2, met een eigen ingang. In deze ruimte staan 70 apparaten, waarop 50 verschillende spellen kunnen worden gespeeld. Van deze spellen zijn er 13 aan te merken als bewegingsgames en van de overige 37 spellen kan ongeveer de helft worden aangemerkt als behendigheidsspel. Er zijn drie of vier simulatoren. De spellen zijn (nagenoeg) alle geschikt om door meerdere personen tegelijk te worden gespeeld.
Om op de apparaten te kunnen spelen, koopt een bezoeker een “playcard” voor een bedrag van € 0,50 waarop hij een tegoed kan storten. De playcard dient in de apparaten te worden gestopt om deze in werking te stellen. Het tegoed op de playcard geeft of het recht om gedurende een bepaalde tijd vrij op de apparaten te spelen (mits deze niet zijn bezet) of credits die naar believen aan de apparaten kunnen worden besteed. De credits kunnen ook worden besteed aan apparaten waar snoep en frisdrank kan worden verkregen. Als na een bezoek aan belanghebbende nog credits op de playcard staan dan kunnen deze niet worden ingewisseld voor geld, maar de credits blijven nog wel enige tijd geldig.
Op sommige apparaten kunnen “tickets” worden gewonnen, die vervolgens kunnen worden ingewisseld voor prijzen. De prijzen bestaan niet uit geldbedragen.
Belanghebbende heeft ter zake van de door haar verrichte diensten omzetbelasting aangegeven en voldaan naar het algemene tarief van 21%.
3 Geschil
Tussen partijen is in geschil of op de door belanghebbende verrichte diensten het verlaagde tarief van 6% omzetbelasting van toepassing is of het algemene tarief van 21%. Belanghebbende stelt dat haar diensten zijn aan te merken als:
-
het verlenen van toegang tot een primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorziening; of
-
diensten verricht door een exploitant van een inrichting voor vermaak op kermissen; dan wel
-
het geven van gelegenheid tot sportbeoefening.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en teruggaaf van omzetbelasting in die zin dat het tarief van 6% omzetbelasting van toepassing is op de door haar verrichte diensten.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.