Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-02-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:774, BRE - 17 _ 3002

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-02-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:774, BRE - 17 _ 3002

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
26 februari 2019
Datum publicatie
17 april 2019
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2019:774
Formele relaties
Zaaknummer
BRE - 17 _ 3002
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 11

Inhoudsindicatie

Overdrachtsbelasting, artikel 15 Wet BRV, artikel 11 Wet OB (nieuw vervaardigd onroerend goed)

Gelet op de verrichte werkzaamheden is aannemelijk dat de constructie zodanig is aangepast dat er bouwkundig sprake is van vervanging door nieuwbouw. Dat monumentale aspecten bewaard zijn gebleven doet daar niet aan af omdat nieuwbouw gepaard kan gaan met behoud van een bepaalde uitstraling. De rechtbank is van oordeel dat een nieuw vervaardigd goed is geleverd, welke levering van rechtswege is belast met omzetbelasting. De vrijstelling van overdrachtsbelasting is dan van toepassing. Beroep gegrond.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 17/3002

uitspraak van 26 februari 2019

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [X] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Op 13 oktober 2016 heeft belanghebbende € 787.596 overdrachtsbelasting op aangifte voldaan.

1.2.

Belanghebbende heeft op 17 november 2016 bezwaar gemaakt tegen deze voldoening. De inspecteur is bij uitspraak op bezwaar van 8 maart 2017 niet aan het bezwaar tegemoet gekomen.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 12 april 2017, ontvangen bij de rechtbank op 13 april 2017, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 333.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2018 te Breda.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarin ook de verschenen personen zijn vermeld. Een afschrift van het proces-verbaal wordt gelijktijdig met het afschrift van deze uitspraak aan partijen verzonden.

1.6.

Bij brief van 14 januari 2019 zijn partijen geïnformeerd over verlenging van de uitspraaktermijn.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

De voormalige wollenstoffenfabriek [A] (hierna: het Retailpark) te [plaats] was sinds 1982 niet meer in gebruik en was ernstig in verval geraakt. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft het Retailpark in 1999 als rijksmonument in het monumentenregister opgenomen.

2.2.

In november 2009 is een vergunning verleend voor het restaureren van enkele gevels van het Retailpark en de schoorsteen. In het bestemmingsplan is in 2009 de bestemming gewijzigd van industrie naar industrie- en retail. In 2012 zijn wijzigingen aangebracht op het plan uit 2009. Vanwege de staat van het Retailpark was duidelijk dat het behoud van het hele complex onmogelijk was. Bij de latere vergunningverlening zijn de volgende vier elementen aangewezen die behouden moesten blijven. De rest van het complex mocht worden gesloopt. De vier elementen zijn:

  1. Het ketelhuis met schoorsteen;

  2. De fabrieksstraat van 330 meter lang;

  3. De gietijzeren zuilen met opengewerkt kapiteel;

  4. De contouren van de sheddaken.

Deze elementen zijn aanwezig in (in ieder geval ook) deel B1 van het Retailpark (hierna ook: deel B1).

2.3.

Vervolgens zijn door of voor rekening van de verkoper de volgende werkzaamheden uitgevoerd:

- De fabrieksstraat van 330 meter lang is voor eenderde deel aan beide uiteinden gesloopt. Ook zijn aan beide kanten van de fabrieksstraat grote doorgangen in de muren aangebracht die de entrees van de diverse winkels vormen.

-

Tussenmuren zijn verwijderd om het ruimtelijke effect en de lichtinval te verbeteren. Het dak is geheel vernieuwd waarbij het wel de kenmerkende vorm heeft behouden (sheddaken).

-

De gietijzeren zuilen zijn gerepareerd dan wel vervangen door nieuwe omdat de oude teveel erosie vertoonden.

-

Er zijn nieuwe staalconstructies aangebracht ter uitbreiding van het benodigde draagvermogen voor de nieuwe dakconstructie en door het verwijderen van wanden die een stabiliteitsfunctie hadden.

-

De vloer is aangepakt en grotendeels vernieuwd. De draagkracht van de vloer moest verhoogd worden van 400 kilogram per m² naar 1.000 kilogram per m². Onder de vloer is daartoe de fundering aangepast en vervangen.

-

Het ketelhuis en de bijbehorende schoorsteen zijn nog in herkenbare vorm aanwezig. Het dak en de vloer van het ketelhuis zijn volledig vervangen en er zijn inpandig nieuwe dragende constructies aangebracht. De schoorsteen heeft in de nieuwe opzet geen functie meer.

2.4.

Het Retailpark is in vier delen ontwikkeld (delen A, B1, B2 en C) en is middels drie notariële akten geleverd aan belanghebbende. De eerste fase (deel C) is eind 2015 geleverd aan belanghebbende, delen A en B1 op 13 oktober 2016 en inmiddels is ook deel B2 aan belanghebbende geleverd. De fiscale gevolgen van de leveringen van de delen A, B2 en C zijn geen voorwerp van deze procedure. Alle delen hebben de functie van retail.

2.5.

Belanghebbende heeft voor deel B1 een prijs betaald van € 13.126.628,12. De aan dit deel toe te rekenen uitgaven van de verkoper bestaan uit een aanschafprijs van € 1.400.000 en investeringskosten van ongeveer € 11.000.000.

2.6.

In de akte van levering van 13 oktober 2016 hebben de verkoper en belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat de geleverde delen (delen A en B1) kunnen worden aangemerkt als een nieuw vervaardigd goed in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel a, ten eerste, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). Zij hebben zich voorts primair op het standpunt gesteld dat artikel 37d van de Wet OB van toepassing is, zodat er geacht wordt geen levering voor de heffing van omzetbelasting plaats te vinden en derhalve geen omzetbelasting verschuldigd is. Voor het geval dat artikel 37d van de Wet OB niet van toepassing is en als het geleverde niet wordt aangemerkt als een nieuw vervaardigd onroerend goed opteren zij subsidiair voor een met omzetbelasting belaste levering op de voet van artikel 11, eerste lid, onderdeel a, ten tweede, van de Wet OB.

2.7.

Belanghebbende heeft de (eventueel) verschuldigde overdrachtsbelasting voor de levering van deel B1, groot € 787.596, op aangifte voldaan en bezwaar gemaakt tegen deze voldoening. Zij heeft de inspecteur verzocht om teruggave van het betaalde bedrag vanwege haar beroep op het bepaalde in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet BRV (de samenloopvrijstelling). De inspecteur is niet aan het bezwaar tegemoet gekomen.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of de verkrijging van deel B1 is vrijgesteld op grond van artikel 15, eerste lid, onderdeel a, van de Wet BRV. Meer specifiek is in geschil of deel B1 kan worden aangemerkt als een nieuw vervaardigd onroerend goed in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van de Wet OB.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en tijdens de zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en teruggave van het voldane bedrag aan overdrachtsbelasting. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing