Home

Raad van State, 30-01-2008, BC3051, 200702980/1

Raad van State, 30-01-2008, BC3051, 200702980/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
30 januari 2008
Datum publicatie
30 januari 2008
ECLI
ECLI:NL:RVS:2008:BC3051
Zaaknummer
200702980/1

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 16 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel (hierna: het college) aan [appellante] een last onder dwangsom opgelegd ten aanzien van een composteerbedrijf op het adres [locatie] te [plaats].

Uitspraak

200702980/1.

Datum uitspraak: 30 januari 2008

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te [plaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel (hierna: het college) aan [appellante] een last onder dwangsom opgelegd ten aanzien van een composteerbedrijf op het adres [locatie] te [plaats].

Bij besluit van 13 maart 2007, verzonden op 19 maart 2007, heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief van 26 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 23 mei 2007.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [belanghebbenden]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 december 2007, waar [appellante], vertegenwoordigd mr. S.W. Boot, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. E. Broeren, advocaat te Breda, ing. R.C.H.M. Kroon en F. Kabbouti, ambtenaren in dienst van de gemeente, en ing. W.A.J.M. Dekkers, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. De last is opgelegd vanwege overtreding van voorschrift 7.1 van de bij besluit van 8 maart 1994 krachtens de Hinderwet voor het compostbedrijf van [vergunninghouder] verleende vergunning. Daarin is, voor zover hier van belang, bepaald dat als gevolg van de opslag en bewerking van materiaal de geurconcentratie van 1 geureenheid per kubieke meter bij woningen en andere gevoelige objecten in woongebieden en de bebouwde kom niet meer dan 2% van de tijd mag worden overschreden.

2.2. [appellante] voert aan dat zij niet als overtreder kan worden aangemerkt, zodat de last onder dwangsom ten onrechte aan haar is opgelegd.

2.2.1. Ingevolge artikel 8.20, eerste lid, van de Wet milieubeheer is de drijver van de inrichting gehouden de aan de daarvoor verleende vergunning verbonden voorschriften na te leven.

2.2.2. Als overtreder in de zin van artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is slechts aan te merken degene die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk schendt. Ter zitting is gebleken dat [vergunninghouder] de inrichting drijft en als zodanig is aan te merken als overtreder die het in haar macht heeft om de gestelde overtredingen te beëindigen. [appellante] is eigenaar van het onroerend goed op het perceel waar de inrichting is gevestigd. Dit onroerend goed verhuurt zij aan [vergunninghouder]. Nu in dit geval uitsluitend [vergunninghouder] als drijver van de inrichting de vergunningvoorschriften kan overtreden en kan worden gelast de vergunning na te leven, heeft het college de last onder dwangsom in strijd met artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht aan [appellante] opgelegd. Deze grond slaagt.

2.3. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Het besluit van 16 november 2006 moet worden herroepen. De Afdeling zal op de hierna te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.

2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Nu [appellante] tevens heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase, worden deze kosten hierbij, nu het primaire besluit wordt herroepen wegens aan het college te wijten onrechtmatigheid, in aanmerking genomen.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel van 13 maart 2007, kenmerk 1513;

III. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel van 16 november 2006;

IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Maasdriel aan [appellante] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VI. gelast dat de gemeente Maasdriel aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, voorzitter, en mr. H.P.J.A.M. Hennekens en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.

w.g. Oosting w.g. Fransen

Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2008

407-517.