Home

Centrale Raad van Beroep, 22-02-2008, ECLI:NL:CRVB:2008:63 BC4826, 06/2909 WAO en 06/2956 WAO

Centrale Raad van Beroep, 22-02-2008, ECLI:NL:CRVB:2008:63 BC4826, 06/2909 WAO en 06/2956 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
22 februari 2008
Datum publicatie
22 februari 2008
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2008:BC4826
Zaaknummer
06/2909 WAO en 06/2956 WAO
Relevante informatie
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 18

Inhoudsindicatie

WAO-schatting. CBBS-5. Interpretatiekader CBBS.

Uitspraak

06/2909 WAO en 06/2956 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op de hoger beroepen van:

[betrokkene] (hierna: betrokkene) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 7 april 2006, 05/3831 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

betrokkene

en

het Uwv.

Datum uitspraak: 22 februari 2008

I. PROCESVERLOOP

Partijen hebben hoger beroep ingesteld en over en weer verweerschriften ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2007. Betrokkene is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.J.S. van Daatselaar, senior beleidsmedewerker/ jurist, H.A.M. Hulshof, senior bezwaararbeidsdeskundige,

W.C. Otto, bezwaarverzekeringsarts, en D. Vermeulen, arbeidskundig analist.

II. OVERWEGINGEN

Het inleidende beroep is gericht tegen het besluit van 6 september 2005. Daarbij heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit van 5 april 2005 tot de beëindiging van de aan betrokkene toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsuitkering met ingang van 6 juni 2005. Hieraan ligt ten grondslag dat betrokkene weliswaar op medische gronden niet langer in staat is tot het verrichten van haar werk als bouwmarktmedewerkster, maar desondanks in staat is tot het verrichten van gangbare arbeid in door de arbeidsdeskundige geselecteerde voorbeeldfuncties, zodat een loonverlies van ongeveer 11% resteert.

De rechtbank heeft betrokkene niet gevolgd in haar stelling dat de uit ziekte of gebrek voor haar voortvloeiende arbeidsbeperkingen in de door de verzekeringsarts opgestelde zogenaamde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn onderschat. Tevens heeft de rechtbank overwogen dat naar aanleiding van de signaleringen in het resultaat functiebeoordeling voldoende is toegelicht dat op die aspecten de belastbaarheid van betrokkene niet wordt overschreden.

Niettemin heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat in het dossier geen aangepaste FML aanwezig is en evenmin een lijst met de normaalwaarden inclusief interpretatiekader. Daarom mist de schatting een toereikend niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid.

De Raad gaat uit van de feiten zoals de rechtbank deze aan haar uitspraak ten grondslag heeft gelegd en waarvan partijen de juistheid niet hebben bestreden.

De rechtbank heeft het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit vernietigd. Naar het ambtshalve oordeel van de Raad leent dit deel van het bestreden besluit zich niet voor afzonderlijke vernietiging en kan reeds om die reden de aangevallen uitspraak geen stand houden. In zijn uitspraak van 16 maart 2005, LJN AT1852, heeft de Raad al overwogen dat de arbeidskundige component van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet valt aan te merken als een zelfstandig deelbesluit.

De Raad ziet geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de verzekeringsartsen de uit ziekte of gebrek voor betrokkene voortvloeiende arbeidsbeperkingen hebben onderschat. De bezwaarverzekeringsarts beschikte over informatie van behandelende artsen van betrokkene. Hieruit blijkt dat sinds 2000 bekend is dat betrokkene draagster is van het gen van Huntington. Dat betrokkene psychische beperkingen ondervindt, is tussen partijen niet in geschil. De verzekeringsarts heeft hiermee rekening gehouden en diverse beperkingen op dat vlak in de FML opgenomen. Aan welke diagnose deze beperkingen zijn toe te schrijven, is, zoals de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 10 augustus 2005 heeft uiteengezet, niet van belang. Ook de Raad gaat daarmee uit van de juistheid van de FML. Het hoger beroep van betrokkene slaagt niet.

In zijn uitspraken van 12 oktober 2006, LJN AY9971, inzake de door het Uwv naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 9 november 2004, zie LJN AR4716, aan het CBBS aangebrachte aanpassingen, heeft de Raad overwogen het genoegzaam aannemelijk te achten dat het aangepaste systeem, zowel bij de matchende als bij de niet-matchende beoordelingspunten, mogelijke overschrijdingen in de geselecteerde functies van de belastbaarheid van een verzekerde - welke zich doorgaans zullen kunnen voordoen indien hij door de verzekeringsarts beperkt wordt geacht ten opzichte van de normaalwaarde of indien in een functie een belasting wordt gevraagd die meer bedraagt dan de normaalwaarde - alle onderkent en signaleert, waarmee wordt bereikt dat voor alle betrokkenen - de verzekerde zelf, diens eventuele rechtshulpverlener alsmede de rechter - op betrekkelijk eenvoudige wijze kenbaar is dat een gemotiveerde toelichting, onder omstandigheden als resultaat van voorafgaand overleg tussen arbeidsdeskundige en verzekeringsarts, noodzakelijk is ter onderbouwing van de passendheid van de betreffende functies.

Het oordeel van de rechtbank dat een toereikende inzichtelijkheid en toetsbaarheid van de schatting slechts wordt bereikt als het Uwv een lijst met normaalwaarden inclusief interpretatiekader verstrekt, vindt geen steun in de hiervoor samengevatte rechtspraak van de Raad.

Op grond van het geheel van de voorliggende CBBS-gegevens, in samenhang bezien met de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapportages, is voldoende inzichtelijk en toetsbaar dat de als grondslag voor de schatting in aanmerking genomen functies, ook werkelijk geschikt zijn te achten voor de betrokkene. De Raad ziet daarom, anders dan de rechtbank, geen reden om in dit geval aanvullende eisen aan de motivering of informatieverstrekking te stellen. Aldus kan de rechtbank niet worden gevolgd in haar zienswijze dat het bestreden besluit niet geacht kan worden zorgvuldig te zijn tot stand gekomen en deugdelijk te zijn gemotiveerd. Het hoger beroep van het Uwv slaagt

derhalve.

Gelet op het hiervoor overwogene komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. De Raad zal het inleidende beroep alsnog ongegrond verklaren.

Geheel los hiervan heeft de Raad kennis genomen van de door het Uwv uitgesproken bereidheid om in voorlichtende zin verdergaande algemene informatie over het CBBS ter beschikking te stellen, waaronder de normaalwaarden en gebruikte definities. Een deel hiervan is overigens al via internet te raadplegen.

Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.W. Schuttel en

R.C. Stam als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S. Sweep als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2008.

(get.) D.J. van der Vos.

(get.) S.Sweep.

CVG