Home

Gerechtshof Amsterdam, 02-05-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1536, 22/00515

Gerechtshof Amsterdam, 02-05-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1536, 22/00515

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
2 mei 2023
Datum publicatie
5 juli 2023
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:1536
Formele relaties
Zaaknummer
22/00515
Relevante informatie
Art. 5.2 Wet IB 2001, Art. 2.6 Wet IB 2001, Art. 31a Wet LB, Art. 10e Uitv besl LB

Inhoudsindicatie

Toepassing art. 5.2 lid 3 Wet IB 2001 indien is gekozen voor partiële buitenlandse belastingplicht (art. 2.6 Wet IB) en de toepassing van de 30%-regeling gedurende het kalenderjaar afloopt.

Uitspraak

kenmerk 22/00515

2 mei 2023

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

(gemachtigden: mr. E.J.M. Delissen en drs. A.M. Voskes-Kamp)

tegen de uitspraak van 7 juni 2022 in de zaak met kenmerk HAA 21/688 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag) opgelegd. Bij gelijktijdig genomen beschikking is belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 7 juni 2022 ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. In zijn verweerschrift heeft de inspecteur ingestemd met het achterwege laten van een onderzoek ter zitting.

1.5.

Bij aangetekende brief van het Hof van 19 augustus 2022, verzonden naar het in het hogerberoepschrift vermelde correspondentieadres ( [adres] ), is de gemachtigde van belanghebbende geïnformeerd over het voornemen van het Hof om een zitting achterwege te laten. Voorts is in deze brief onder meer het volgende vermeld:

“U heeft echter het recht om op een zitting te worden gehoord. U dient dan binnen vier weken na de datum van deze brief te berichten of u/uw cliënt ter zitting wenst te worden gehoord. (…) Als u noch de wederpartij binnen de gegeven termijn reageert, kan het Hof de zaak zonder zitting afdoen.”

Het Hof heeft van de zijde van belanghebbende geen reactie op deze brief ontvangen. Hierop heeft het Hof besloten een zitting achterwege te laten en het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

Feiten

1. Eiseres woonde in 2016 in Nederland en had een fiscaal partner.

2. Eiseres maakte tot 31 maart 2016 gebruik van de 30%-regeling (artikel 31a, achtste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 [het Hof leest: artikel 31a, tweede lid, onderdeel e, van de Wet op de loonbelasting 1964, tekst 2016]). Eiseres heeft op grond van artikel 2.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) de keuze gemaakt om, gedurende de periode dat zij van de 30%-regeling gebruikmaakte, gedeeltelijk de regels voor buitenlandse belastingplichtigen toe te passen (partieel buitenlands belastingplichtige).

3. Eiseres heeft in de aangifte wat betreft het inkomen uit sparen en beleggen slechts haar in Nederland gelegen onroerende goederen alsmede andere bezittingen van haar partner die aan haar zijn toegerekend, in aanmerking genomen. Dit leidt tot een inkomen uit sparen en beleggen van € 16.207. Eigen spaar- en banktegoeden zijn in de aangifte niet opgegeven.

4. In afwijking van de aangifte heeft verweerder een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 29.677. Daarbij is het inkomen uit de bank- en spaartegoeden van eiseres herleid tot de periode dat eiseres niet langer kon kiezen voor een behandeling als partieel buitenlands belastingplichtige (april tot en met december; negen maanden).”

2.2.

Het Hof gaat eveneens uit van deze feiten.

3 Geschil in hoger beroep

Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep tussen partijen in geschil of de aanslag terecht is opgelegd met toepassing van artikel 5.2, derde lid, van de Wet IB 2001.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing