Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-07-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:5574, 21/00569

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-07-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:5574, 21/00569

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
4 juli 2023
Datum publicatie
14 juli 2023
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2023:5574
Formele relaties
Zaaknummer
21/00569
Relevante informatie
Art. 5.3 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Box 3. Jaar 2017. Hof vermindert aanslag omdat werkelijk rendement lager is dan op grond van Wet IB 2001 en Wet rechtsherstel box 3 berekend forfaitair rendement.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 21/00569

uitspraakdatum: 4 juli 2023

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 april 2021, nummer AWB 19/2329, ECLI:NL:RBGEL:2021:1668 in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Eindhoven (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd.

1.2.

De Inspecteur heeft het daartegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

De Inspecteur heeft verzocht om uitstel van het onderzoek ter zitting bij het Hof met het oog op nadere analyse en instructies van het Ministerie van Financiën naar aanleiding van het door de Hoge Raad gewezen arrest van 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963 (hierna: het kerstarrest).

1.6.

Het Hof heeft de Inspecteur bij brief van 27 juli 2022 verzocht om nadere inlichtingen te verstrekken. De Inspecteur heeft hierop gereageerd bij brief van 16 augustus 2022.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord drs. C. Overduin als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de Inspecteur. Het onderzoek ter zitting is geschorst om belanghebbende in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen te verstrekken. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan afschriften op 25 november 2022 naar partijen zijn verzonden.

1.8.

Belanghebbende heeft nadere inlichtingen verstrekt. De Inspecteur heeft daarop in een nader stuk gereageerd en aangegeven dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege kan blijven. Vervolgens heeft belanghebbende op het nader stuk van de Inspecteur gereageerd en eveneens meegedeeld dat een nadere zitting achterwege kan blijven. Het Hof heeft de Inspecteur vervolgens gevraagd of hij op het laatste stuk van belanghebbende wenste te reageren en zo ja, dat dan een nadere zitting zou worden ingepland. Voor het geval de Inspecteur niet binnen de door het Hof gestelde termijn zou reageren, is te kennen gegeven dat het Hof de zaak zonder zitting zal afdoen. De Inspecteur heeft niet gereageerd. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten en aan partijen meegedeeld dat het Hof de zaak zonder nadere mondelinge behandeling zal afdoen.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2017 een rendementsgrondslag als bedoeld in artikel 5.3 van de Wet IB 2001 aangegeven van € 1.113.2000. Tot deze rendementsgrondslag behoort een in Frankrijk gelegen appartement (hierna: het appartement) met een waarde van € 800.000, dat in eigendom aan belanghebbende en zijn echtgenote toebehoort.

2.2.

Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 heeft de Inspecteur het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen vastgesteld op € 51.003 en de daarover verschuldigde belasting berekend op € 15.300. Ter zake van het appartement in Frankrijk is overeenkomstig artikel 24 van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting berekend van € 10.996, te weten (€ 800.000 / 1.113.200) x € 15.300), zodat de box 3-heffing € 4.304 bedraagt.

2.3.

In de bezwaar- en beroepsfase was – kort gezegd – in geschil of de wijze waarop aftrek ter voorkoming van dubbele belasting is verleend, zich verdraagt met het belastingverdrag tussen Nederland en Frankrijk. Het bezwaar en beroep zijn ongegrond verklaard.

2.4.

In hoger beroep heeft belanghebbende zich daarnaast op het standpunt gesteld dat het kerstarrest noopt tot belastingheffing op grond van het werkelijk behaalde rendement. Hij heeft ter zitting van het Hof een globale berekening van het werkelijk rendement overgelegd. Het onderzoek ter zitting is geschorst om belanghebbende in de gelegenheid te stellen zijn standpunt nader te onderbouwen, hetgeen hij in een nader stuk met bijlagen heeft gedaan. Het werkelijke rendement heeft hij berekend op € 3.748, waarbij hij is uitgegaan van een rendement van € 464 op Nederlandse en Franse bank- en spaartegoeden, € 11.245 op onroerende zaken in Nederland, en een negatief rendement van € 7.961 in verband met het appartement. De heffing in box 3 dient dan volgens belanghebbende te worden vastgesteld op € 3.748 x 95,7% (pro rata toerekening heffingvrij vermogen) x tarief 30% = € 1.076.

2.5.

Het rendement van het appartement heeft belanghebbende als volgt berekend:

Appartement Frankrijk

Huurbaten

0 (eigen gebruik)

Kosten Franse VVE

-/- 2.947

Taxe d’habitation (bewonersbelasting)

-/- 3.499

Taxe fondere (eigenarenbelasting)

-/- 1.515

Opstalverzekering

-/- 953

Totaal

-/- 7.961

2.6.

Het rendement van de onroerende zaken in Nederland – een woning en parkeerplaats aan de [adres] – heeft belanghebbende als volgt berekend:

Woning [adres]

Huurbaten

15.000

Kosten VVE

-/- 1.955

Beheervergoeding

-/- 1.800

Totaal

11.245

3 Geschil

In geschil is of de Inspecteur bij de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen van het werkelijk rendement dient uit te gaan. Voorts is in geschil of de Inspecteur bij het opleggen van de aanslag een te lage aftrek ter voorkoming van dubbele belasting heeft verleend ter zake van het appartement. Belanghebbende beantwoordt beide vragen bevestigend en stelt dat, uitgaande van het werkelijk rendement, het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen op € 3.748 moet worden vastgesteld. Als die grond niet slaagt stelt hij subsidiair dat de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting in verband met het appartement moet worden verhoogd. De Inspecteur concludeert tot een ongegrond hoger beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing