Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-06-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:3678, 23/2775

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-06-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:3678, 23/2775

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
17 juni 2025
Datum publicatie
27 juni 2025
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2025:3678
Zaaknummer
23/2775
Relevante informatie
Art. 3.10 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Verpanding producten. Bron van inkomen. Objectieve voordeelsverwachting?

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 23/2775

uitspraakdatum: 17 juni 2025

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 22 augustus 2023, nummer AWB 22/5475, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 91.706. Daarbij is belanghebbende belastingrente in rekening gebracht van € 2.850.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de aanslag en rentebeschikking gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank.

1.4.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.6.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 7 mei 2025. De zaken met de nummers 23/2776 en 23/2778 zijn gelijktijdig behandeld. Ter zitting zijn verschenen en gehoord: belanghebbende en zijn gemachtigde mr. drs. J.R.P.M. Nielen, bijgestaan door [naam1] , de vader van belanghebbende, alsmede [naam2] en [naam3] , namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat bij deze uitspraak is gevoegd.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is vanaf 2015 tezamen met zijn vader ( [naam1] ) en zijn broer ( [naam4] ) firmant in de vennootschap onder firma “ [naam6] ” (hierna: de vof). De winst van de vof wordt volgens de vennootschapsakte zodanig verdeeld dat belanghebbende recht heeft op 40%, zijn vader op 40% en zijn broer op 20%.

2.2.

De activiteiten van de vof bestaan voornamelijk uit het verpanden van producten. In dat verband wordt met cliënten een pandovereenkomst opgesteld, waarbij vier weken de tijd wordt gegeven om het verpandingsbedrag, verhoogd met een bedrag aan rente, terug te betalen. Wordt daaraan niet voldaan, dan wordt het product eigendom van de vof. Naast de verkoop van deze niet opgehaalde producten, vindt ook verkoop plaats van nieuwe producten. Daarbij gaat het vooral om partijen goedkope huishoudelijke producten die bij gelegenheid worden gekocht en aan het assortiment worden toegevoegd. Die laatste activiteit leverde weinig rendement op en is daarom vanaf 2020 beëindigd. De vof had voorts het voornemen om vuurwerk te gaan verkopen. De voor de opslag van vuurwerk benodigde vergunning is echter niet aan de vof verleend. In 2016 is het daarop betrekking hebbende bezwaar van de vof afgewezen.

2.3.

De vof huurde in het centrum van [plaats1] een winkelpand van ‘ [naam7] ’, naast een casino waarin door de firmanten werd geparticipeerd. Vanaf 2020 heeft de vof een pand gehuurd in de [adres] te [plaats1] . Bij de vof zijn drie werknemers in dienst.

2.4.

Ter financiering van haar activiteiten is de vof geldleningen aangegaan bij [naam8] B.V., waarvan de aandelen in handen zijn van [naam9] B.V. en [naam10] B.V. Belanghebbendes vader houdt alle aandelen in [naam9] B.V., en belanghebbende houdt alle aandelen in [naam10] B.V. Ter zake van deze geldleningen is de vof een rente verschuldigd van 2%. Bij het tot stand komen van de geldleningen zijn van de vof geen zekerheden bedongen en ontbreekt een aflossingsschema. Een ondernemingsplan is niet door de vof opgesteld.

Naast het firmantschap, hebben belanghebbendes vader en belanghebbende een dienstbetrekking bij respectievelijk [naam9] B.V. en [naam10] B.V. en belanghebbendes broer bij [naam8] B.V.

2.5.

Blijkens de jaarrekeningen van de vof is het verloop van de schuld aan [naam8] B.V. en het eigen vermogen van de vof als volgt:

Jaar (ultimo)

Activa

Passiva

Schuld aan [naam8] B.V.

Schuld overig

Eigen vermogen

2015

€ 38.795

€ 101.680

€ 3.649

-/- € 66.534

2016

€ 74.840

€ 328.429

€ 2.996

-/- € 256.585

2017

€ 116.354

€ 537.274

€ 9.189

-/- € 430.109

2018

€ 128.495

€ 757.721

€ 17.719

-/- € 646.945

2019

€ 195.194

€ 911.321

€ 4.813

-/- € 720.940

2020

€ 220.752

€ 966.568

€ 11.428

-/- € 757.244

2021

€ 265.653

€ 1.054.711

€ 23.009

-/- € 812.067

2022

€ 396.351

€ 1.173.594

€ 3.170

-/- € 803.812

2.6.

Blijkens de winst- en verliesrekeningen van de vof belopen de gerealiseerde omzet, de kosten – bestaande uit rentebetalingen aan [naam8] B.V. en overige kosten (huur en personeel) – en het resultaat als volgt:

Jaar

Omzet

Kosten

Resultaat

Verkoop

Belening (rente)

Rente aan [naam8] BV

Overig

2015

€ 54.000

0

-

-/- € 120.534

-/- € 66.534

2016

€ 52.197

€ 5.945

-/- € 8.749

-/- € 212.194

-/- € 162.801

2017

€ 60.871

€ 26.749

-/- € 16.845

-/- € 209.875

-/- € 139.100

2018

€ 62.293

€ 35.130

-/- € 25.838

-/- € 188.947

-/- € 117.362

2019

€ 59.784

€ 48.417

-/- € 31.600

-/- € 167.054

-/- € 90.453

2020

€ 75.624

€ 67.757

-/- € 18.090

-/- € 165.641

-/- € 40.350

2021

€ 40.436

€ 74.220

-/- € 20.143

-/- € 149.336

-/- € 54.823

2022

€ 49.998

€ 99.930

-/- € 21.883

-/- € 121.602

€ 6.443

2023

(t/m Q3)

€ 27.310

€ 76.112

€ 14.200

2.7.

De Inspecteur heeft in 2019 een boekenonderzoek bij de vof doen uitvoeren. Dit boekenonderzoek zag op de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2015 tot en met 2017. Het onderzoek heeft zich beperkt tot het verkrijgen van inzicht in de activiteiten van de vof en tot het beoordelen van de bronvraag. In het rapport van 25 november 2019 is verslag gedaan van de bevindingen van het boekenonderzoek. In het rapport is onder meer vermeld:

3.1 Bron van inkomen

(…)

De behaalde resultaten in de jaren 2015 t/m 2018, het feit dat drie vaste kostenposten alleen al ver boven de opbrengsten uitstijgen en de sterk oplopende schuld aan [naam8] B.V. met daaraan gekoppeld de sterk stijgende rentelast, maken het onwaarschijnlijk dat er positieve resultaten worden behaald in de toekomst.

De activiteiten vormen naar hun aard een onderneming, maar zijn in commerciële zin niet levensvatbaar.

In ieder geval wordt aan één van de voorwaarden voor het bestaan van een bron van inkomen niet voldaan. Er is redelijkerwijs geen voordeel te verwachten. Er is geen sprake van een bron van inkomen.

De reactie van de adviseur naar aanleiding van het toegezonden concept-rapport

Er is sprake van een omzetgroei. (…) Daarnaast stijgen de renteontvangsten op de uitgeleende gelden. (…) Daarnaast zal dit jaar een verhuizing plaatsvinden, waarbij de verschuldigde huur € 1.000 per maand lager zal worden.

Er is een principevergunning aan de onderneming verleend om vuurwerk te gaan verkopen tijdens de jaarwisseling met een te verwachte bate van meerdere tienduizenden euro's.

Na de reactie van de adviseur is het volgende standpunt ingenomen:

De opbrengsten kunnen dan wel stijgen, maar de kosten in de onderneming zijn zo hoog dat het

niet te verwachten is dat op termijn positieve resultaten worden behaald. Rekening houdend met de cijfers uit de reactie van de adviseur zou er sprake kunnen zijn van zo'n € 110.000 aan opbrengsten, terwijl er een bedrag van zo'n € 220.000 aan kosten is. Dat betekent dat er een negatieve marge is van € 110.000.

Het lager worden van de verschuldigde huur kan nog invloed hebben op het kostenbedrag, maar

aan de andere kant lopen de rentekosten van de schuld aan [naam8] B.V. ook jaarlijks op.

In de jaren 2015 t/m 2018 is in totaal een bedrag van € 485.000 verlies geleden. Stel dat het mogelijk zou zijn om een bescheiden winst te maken van € 20.000 per jaar, dan nog zou er zo'n 24-25 jaar nodig zijn om dit terug te verdienen. Dan is het niet reëel om van een bron van inkomen te spreken.

Met het oog op het bovenstaande is het ook de vraag of vuurwerkverkoop tot een positieve opbrengst zal leiden, maar voor het bepalen van de aanwezigheid van een bron van inkomen in het kader van dit onderzoek moeten de activiteiten van de afgelopen jaren en de mogelijke winstgevendheid hiervan in de toekomst worden beoordeeld.

De conclusie is dat er geen objectieve winstverwachting is. Er is fiscaal gezien geen sprake van een bron van inkomen.”

2.8.

Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2018 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.109. Een element van deze aangifte was een belastbare winst uit onderneming van -/- € 47.597.

2.9.

De Inspecteur heeft op 3 juni 2022 de aanslag IB/PVV 2018 aan belanghebbende opgelegd. Daarbij is de Inspecteur afgeweken van de aangifte. De aanslag IB/PVV 2018 is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 91.706. Daarbij heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat ter zake van de activiteiten van de vof geen sprake is van een bron van inkomen, zodat het belastbaar inkomen uit werk en woning niet wordt verminderd met het negatieve resultaat (van € 47.597) uit de vof.

2.10.

De Rechtbank heeft in haar uitspraak de Inspecteur in het gelijk gesteld. Daartoe heeft de Rechtbank overwogen dat de activiteiten van de vof in 2018 geen bron van inkomen vormen omdat een objectieve voordeelsverwachting ontbreekt.

3 Geschil

In hoger beroep is, evenals bij de Rechtbank, in geschil of de activiteiten van de vof in 2018 een bron van inkomen vormen. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing