Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-08-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:5180, 24/179

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-08-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:5180, 24/179

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
19 augustus 2025
Datum publicatie
29 augustus 2025
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2025:5180
Formele relaties
Zaaknummer
24/179
Relevante informatie
Art. 28b Wet OB 1968, Art. 8:63 Awb

Inhoudsindicatie

OB. Boekenonderzoek. Gebondenheid aan vaststellingsovereenkomst.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 24/179

uitspraakdatum: 19 augustus 2025

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] V.o.f. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 29 november 2023, nummer ARN 22/5878, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Belastingdienst PDB Den Haag (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 2016 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd tot een bedrag van € 23.355. Bij beschikkingen is € 3.685 belastingrente berekend en is een boete opgelegd van € 2.335.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd, het bezwaar tegen de verzuimboete gegrond verklaard en de verzuimboete vernietigd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] en [naam2] namens belanghebbende, alsmede [naam3] , [naam4] en [naam5] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat bij deze uitspraak is gevoegd.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is een vennootschap onder firma (hierna: de vof) met

[naam1] en [naam2] als vennoten (hierna: de vennoten). Per 1 januari 2008 drijft de vof een onderneming op het gebied van luxe horloges en tegels en aanverwante artikelen. De activiteiten van belanghebbende bestonden in het jaar 2016 voornamelijk uit de handel in exclusieve gebruikte en nieuwe horloges. De horloges werden gekocht van ondernemers en particulieren op voornamelijk beurzen in binnen- en buitenland.

Daarnaast werden horloges rechtstreeks ingekocht bij ondernemers, waaronder een onderneming genaamd ‘ [naam6] ’ te Spanje.

2.2.

In het kader van een Internationaal uitwisselingsverzoek ten behoeve van de omzetbelasting heeft namens de inspecteur de heer [naam7] (hierna: [naam7] ) een bezoek gebracht bij belanghebbende op 29 februari 2016. Toen bleek dat belanghebbende in Spanje nieuwe horloges had ingekocht bij [naam6] (waarbij een bedrag inclusief Spaanse omzetbelasting is betaald) en dat zij deze horloges in Nederland had verkocht met toepassing van de margeregeling. Naar aanleiding hiervan is een boekenonderzoek aangekondigd naar de aangiften omzetbelasting over de jaren 2011 tot en met 2015. In de zomer van 2016 ging [naam7] met pensioen en droeg hij het onderzoek over aan zijn collega [naam8] .

2.3.

Belanghebbende heeft in de loop van 2016 voor het jaar 2015 bij de Spaanse belastingdienst om teruggaaf verzocht van omzetbelasting over de Spaanse inkoopfacturen bij [naam6] . De Spaanse belastingdienst heeft dit verzoek uiteindelijk afgewezen vanwege administratieve gebreken in de inkoopfacturen, kennelijk omdat de facturen waren gericht aan de vennoten en niet aan de vof.

2.4.

Op 13 juli 2016 heeft de belastingadviseur van belanghebbende, [naam9] (hierna: [naam9] ) aan belanghebbende een e-mail gestuurd. Daarin staat, voor zover hier van belang, het volgende:

“Optie 1 is nogmaals bezwaar maken in Spanje met alle uren en kosten van dien én nog steeds de onzekerheid over of de € 53.496,02 wordt betaald.

Optie 2 is ons door de heer [naam7] (of in het vervolg zijn opvolger) geboden. Vanaf 2016 is de boel nu goed geregeld en worden de inkopen [naam6] als intracommunautaire levering verwerkt. De opvolger van de heer [naam7] weet zoals al gezegd van de hoed en de rand. In dit geval kunnen we de afdracht over de verkopen 2015 ook terugdraaien. De suppletie 2015 moeten wij rechtstreeks naar haar sturen. Voor de jaren na 2015 moeten we de juiste weg bewandelen, dit zal zij ook in de gaten houden.

Hoor graag even of jullie met optie 2 kunnen instemmen? (…)”

2.5.

Op 13 juli 2016 heeft belanghebbende aan [naam9] per e-mailbericht teruggeschreven:

“Idd optie 2…

Geef er dan nog wel even bij door dat het eerste kwartaal nog facturen waren met de spaanse BTW. Deze hadden we ook al terug gevraagd. (had jij nog geregeld voor ons).”

2.6.

Op 13 juli 2016 heeft [naam9] gereageerd op het e-mailbericht van belanghebbende:

“Helemaal goed. Ik hou daar rekening mee. (…)”

2.7.

Gedurende het boekenonderzoek is afgesproken dat eerst de jaarcijfers over 2015 zouden worden afgewacht. Het onderzoek is herstart op 1 december 2016. Het boekenonderzoek is toen niet uitgebreid naar het jaar 2016.

2.8.

Op 26 januari 2017 is door belanghebbende en de Inspecteur een vaststellingsovereenkomst (hierna: de vaststellingsovereenkomst) gesloten over de fiscale

gevolgen van het boekenonderzoek over de periode 2011 tot en met 2015 met betrekking tot de omzetbelasting, met name gericht op de juiste toepassing van de margeregeling. De vaststellingsovereenkomst is (namens henzelf en belanghebbende) ondertekend door de beide vennoten van belanghebbende en door [naam10] , adviseur van belanghebbende werkzaam bij [naam11] (hierna: [naam11] ) te [plaats1] , alsmede door [naam8] namens de inspecteur In de vaststellingsovereenkomst is onder andere het volgende opgenomen:

“Bij belanghebbenden is een boekenonderzoek ingesteld over de periode 2011 tot en met 2015 met betrekking tot de omzetbelasting met name gericht op de juiste toepassing van de margeregeling waarbij fiscale rechtsgevolgen zijn ontstaan ten aanzien van deze jaren.

Tijdens diverse besprekingen zijn belanghebbenden en hun adviseurs geïnformeerd over welke fiscale consequenties verbonden zijn aan de bevindingen van het boekenonderzoek.

(…)

Vastgesteld is dat de cijfermatige administratieve verwerking van de verkopen van zowel nieuwe als gebruikte horloges in de jaren 2011 tot en met 2015 niet juist en volledig is geweest. Geconcludeerd is dan ook dat de margeregeling in de gecontroleerde jaren niet juist is toegepast waardoor er te weinig omzetbelasting in Nederland is afgedragen.

(…)

Afgesproken is dat met ingang van 2016 de verschuldigde omzetbelasting over nieuwe en gebruikte horloges controleerbaar wordt gesplitst. Tevens zal op een juiste en volledige wijze rekening moeten worden gehouden met de vereisten die behoren bij de toepassing van de margeregeling voor gebruikte goederen. De na te heffen omzetbelasting over de gecontroleerde jaren bedraagt voor 2014

€ 2.915 en voor 2015 € 2.204 (dit is exclusief de verschuldigde omzetbelasting die voortvloeit uit de controleberekening door de adviseur ad € 1.201).

7 Afwezigheid wilsgebreken/onrechtmatigheid en afzien van schadeclaims

Partij A [belanghebbende; toevoeging Hof] erkent en bevestigt door ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst dat deze overeenkomst op geen enkele wijze door dwang, dwaling, bedrog of door misbruik van omstandigheden, dan wel door onrechtmatig handelen van de Belastingdienst tot stand is gekomen.

Partij A doet, voor het geval al sprake zou kunnen zijn van enige aansprakelijkheid van de Staat der Nederlanden en/of de Belastingdienst en/of de inspecteur en/of de ontvanger en/of de betrokken ambtenaren in privé, hierbij uitdrukkelijk en zonder enig voorbehoud afstand van het recht om in of buiten rechte een vergoeding van schade, rente, kosten en dergelijke te vorderen.

Partij A verklaart geen beroep te zullen doen op vergoeding van (im)materiële schade door overschrijding van de redelijke termijn(en) van de in onderdeel 2 beschreven middelen, jaren/tijdvakken en/of belastingaanslagen.

Partij A verklaart dat haar een redelijke termijn is geboden voor beraad over deze overeenkomst.”

2.9.

Van het boekenonderzoek is met dagtekening 17 februari 2017 een rapport opgemaakt van de onderzoeksperiode die liep van 2011 tot en met 2015. In het controlerapport staat bij het onderdeel 3.2.4. “Margeregeling” het volgende:

“In de gecontroleerde jaren zijn nieuwe horloges gekocht bij leverancier [naam6] uit Spanje. Hiervoor is de heer [naam1] naar Spanje afgereisd waar hij de horloges ter plaatse heeft ingekocht en

waarbij het vervoer door hem zelf is verzorgd. Deze horloges zijn geleverd inclusief Spaanse omzetbelasting. Door belastingplichtige is de inkoop van deze horloges echter als inkoop van margegoederen aangemerkt.

Bij de verkoop van de horloges is uitsluitend over de gerealiseerde marge, in casu het verschil tussen de verkoopwaarde en de inkoopwaarde inclusief Spaanse omzetbelasting, omzetbelasting berekend, aangegeven en afgedragen.

De Spaanse omzetbelasting is volgens de verstrekte informatie door belastingplichtige over de jaren tot en met 2014 niet teruggevraagd bij de (Spaanse) belastingdienst.

De margeregeling is hier bij de in- en verkoop van nieuwe horloges ten onrechte toegepast.

Voor de fiscale gevolgen ten aanzien van vorenstaande onjuiste toepassing van de margeregeling en geconstateerde onvolkomenheden wordt verwezen naar de vaststellingsovereenkomst die naar aanleiding van dit onderzoek is opgemaakt.”

2.10.

De Inspecteur heeft in 2020 de aangifte inkomstenbelasting 2017 van belanghebbende ontvangen. Daaruit blijkt dat er een balansschuld omzetbelasting is van € 23.355 voor het jaar 2016. De Inspecteur heeft daarom na een vooraankondiging op 27 maart 2021 een naheffingsaanslag omzetbelasting 2016 opgelegd om deze balansschuld na te heffen.

2.11.

Belanghebbende is op 21 maart 2025 opgeroepen voor de zitting bij het Hof op 29 april 2025.

2.12.

Namens belanghebbende heeft [naam2] op 31 maart 2025 telefonisch contact opgenomen met de griffie van het Hof en gezegd dat zij twee getuigen mee wil nemen naar de zitting van het Hof. Er is medegedeeld dat in de uitnodiging voor de zitting staat beschreven op welke wijze getuigen kunnen worden meegebracht. Zij heeft daarop gezegd dat ze van één getuige alleen een werkadres heeft en van de andere alleen een woonplaats. Ze heeft gevraagd hoe ze deze getuigen kan meebrengen.

2.13.

Bij brief van 7 april 2025 heeft belanghebbende verzocht om uitstel van de zitting, omdat zij twee getuigen wilde oproepen:

“Vanwege het feit dat we op dit moment bezig zijn met het oproepen van 2 getuigen en we nog geen reactie van uw kant ontvangen hebben omtrent het feit dat de woonadressen van beide getuigen niet bekend zijn bij ons en over hoe verder te handelen hebben we helaas te weinig tijd om alles voor de desbetreffende datum te regelen. De getuigen moeten zich kunnen voorbereiden (het is immers lang geleden) en ze moeten de dag van de zitting vrij houden. Graag verzoek ik u vriendelijk om de zitting te verschuiven zodat we de tijd krijgen om getuigen op te roepen en zodat de getuigen zich ook kunnen voorbereiden en de datum in kunnen inplannen.”

2.14.

Het verzoek om uitstel is op 8 april 2025 door het Hof afgewezen:

“U heeft verzocht om uitstel van de op 29 april 2025 om 13.30 uur geplande zitting. De reden die u hiervoor opgeeft is het feit dat de woonadressen van twee getuigen die u wilt meebrengen u niet bekend zijn en dat de tot de geplande zitting resterende tijd voor de getuigen te kort zal zijn om zich voor te bereiden. De getuigen die u wilt meebrengen zijn [naam9] ((destijds) werkzaam bij [naam11] als belastingadviseur van [belanghebbende] v.o.f.) en de heer [naam7] (tot zijn pensionering in de zomer van 2016 werkzaam bij de Belastingdienst).

Het Hof ziet in uw verzoek vooralsnog geen aanleiding om de geplande zitting aan te houden. Indien u er onverhoopt niet in slaagt de door u gewenste getuigen (voldoende voorbereid) mee te brengen, zal een en ander ter zitting worden besproken.”

2.15.

Belanghebbende heeft op 18 april 2025 een pleitnota en enige nadere stukken ingezonden, waaronder een e-mail van 10 april 2025 van [naam12] , werkzaam bij [naam11] , waarin het volgende is opgenomen:

“Bij e-mail van 8 april jl. heeft [naam11] middels de hierna geciteerde alinea aangegeven dat zij de door u aangegeven ‘inhoud’ van het telefoongesprek tussen de heer [naam9] en de heer [naam7] niet kan bevestigen:

Van de heer [naam9] , voormalig medewerker van [naam11] , heeft [naam11] vanaf 2019 tot zijn vertrek bij [naam11] vorig jaar altijd begrepen dat – voor zover hij zich het telefoongesprek met de heer [naam7] op 8 juni 2016 nog kon herinneren – de heer [naam7] toen heeft gezegd dat de suppletie- aangifte omzetbelasting 2015 zou moeten worden ingediend bij de opvolger van [naam7] en dat BTW afgedragen zou moeten worden (ter hoogte van de suppletie) over het jaar 2015.”

3 Geschil

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing