Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-10-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:6243, 24/974

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-10-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:6243, 24/974

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
7 oktober 2025
Datum publicatie
21 oktober 2025
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2025:6243
Zaaknummer
24/974
Relevante informatie
Art. 18 Wet LB, Art. 8:42 Awb

Inhoudsindicatie

LH. Fiscaal onzuiver pensioen. Vergrijpboete.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 24/974

uitspraakdatum: 7 oktober 2025

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 maart 2024, nummer ARN 22/3744, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Zwolle (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 een naheffingsaanslag loonheffingen tot een bedrag van € 1.151.477 (inclusief, bij aparte beschikking, € 334.246 revisierente) opgelegd. Bij beschikkingen is € 145.252 belastingrente berekend en is een vergrijpboete opgelegd van € 30.000.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en de vergrijpboete verminderd tot € 27.000 wegens een overschrijding van de redelijke termijn.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft afgezien van een conclusie van dupliek.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [naam1] en mr. [naam2] namens de Inspecteur. Belanghebbende is bij bericht van 11 april 2025 in het digitale zaaksdossier uitgenodigd voor de zitting, doch van de zijde van belanghebbende is zonder bericht niemand verschenen.

2 Vaststaande feiten

2.1.

[naam3] , geboren [in] 1948 ( [naam3] ), heeft een belang van 100% in belanghebbende. Belanghebbende heeft aan [naam3] een pensioenaanspraak toegekend, welke is vastgelegd in een pensioenbrief. De laatste versie daarvan is op 20 december 2013 getekend. Deze pensioenbrief voorziet in een ouderdomspensioen dat ingaat op 2 juni 2015. [naam3] kon vanaf medio 2015 conform de pensioenbrief aanspraak maken op een ouderdomspensioen van € 53.075 op jaarbasis.

2.2.

De inspecteur heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Dit onderzoek is aangevangen op 8 september 2015. In het controlerapport van 17 november 2015 opgemaakt naar aanleiding van dit boekenonderzoek staat over de pensioenvoorziening in eigen beheer het volgende vermeld.

“2.5

De balanspost pensioenvoorziening eigen beheer per 31-12-2013 bedraagt € 651.158. Er heeft al jarenlang geen dotatie en/of oprenting plaatsgevonden. Een reden hiervoor kon tijdens het onderzoek niet door de heer [naam3] worden gegeven.

Uit de toelichting op de jaarrekening blijkt dat het doelvermogen op de pensioendatum 172008 € 727.799 zou moeten bedragen. Een verklaring voor het verschil is niet gegeven. Ook is het de vraag of in de periode 2008 en de pensioendatum 1-7-2015 de pensioenaanspraken actuarieel berekend zijn. Ook deze berekeningen zijn tijdens het onderzoek niet overgelegd.

Aangezien niet alle bescheiden overgelegd zijn tijdens het onderzoek en de aangifte vennootschapsbelasting 2013 van [belanghebbende] BV nog niet is ingediend zal de verdere beoordeling van de pensioenvoorziening bij behandeling van de aangiften 2013 plaatsvinden.

(…)

8.2

Schuldpositie de heer [naam3] en de pensioenvoorziening in eigen beheer

Aangezien deze balansposten fiscaal gezien nauw met elkaar verweven zijn zal het terugdringen van deze schuldpositie in samenhang met de boordeling van de pensioenvoorziening bij de behandeling van de aangifte vennootschapsbelasting 2013 van [belanghebbende] BV beoordeeld worden.”

2.3.

In een op 20 december 2013 door belanghebbende en [naam3] ondertekende pensioenovereenkomst (hierna: de pensioenbrief) is onder andere het volgende opgenomen:

a. Pensioendatum: de dag waarop werknemer de pensioenrichtleeftijd van artikel 18a, zesde lid, van de Wet LB of de daarvoor in de plaats getreden bepaling bereikt. Bij het inwerkingtreden van deze pensioenovereenkomst is de pensioendatum de dag waarop werknemer de leeftijd van 67 jaar bereikt (2 juni 2015). Elke wijziging van de pensioendatum in verband met het verhogen van de pensioenrichtleeftijd van artikel 18a, zesde lid, van de Wet LB of de daarvoor in de plaats getreden bepaling wordt voorafgaand aan het moment van wijziging schriftelijk vastgelegd in een door werkgever en werknemer te ondertekenen, aan deze pensioenovereenkomst toe te voegen addendum. De op het moment van de wijziging van de pensioendatum aanwezige partner wordt geïnformeerd over de wijziging van de pensioendatum. Om aan te geven dat de partner op de hoogte is van de wijziging van de pensioendatum, ondertekent ook de partner het aan de pensioenovereenkomst toe te voegen addendum. Het addendum wordt in de pensioenovereenkomst aangetekend en bovendien aan deze pensioenovereenkomst gehecht.

(…)

b. Werknemer heeft het recht om pensioendatum in overleg met werkgever, eventueel gedeeltelijk, uit te stellen tot uiterlijk het tijdstip waarop werknemer de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan de AOW-leeftijd. Bij het uitstellen van pensioendatum worden de fiscale grenzen in acht genomen.”

2.4.

Belanghebbende heeft over het jaar 2015 aangifte gedaan van een ingegaan ouderdomspensioen voor [naam3] . Zij heeft de loonheffing over dit pensioen ingehouden en daadwerkelijk afgedragen.

2.5.

Belanghebbende heeft over het jaar 2016 aangifte gedaan van een uitgekeerd pensioen van € 53.075. Zij heeft hierover geen loonheffing ingehouden en afgedragen. Het Hof heeft geoordeeld1 dat belanghebbende gehouden was loonbelasting af te dragen over het over 2016 aangegeven pensioen. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep gericht tegen deze uitspraak van het Hof niet-ontvankelijk verklaard.

2.6.

In 2017 heeft belanghebbende geen aangifte gedaan van het uitkeren van pensioen, noch is hierover loonbelasting afgedragen.

2.7.

Ultimo 2017 heeft belanghebbende een vordering in rekening-courant op [naam3] van € 276.747.

2.8.

Met betrekking tot de pensioenproblematiek heeft de Inspecteur op 21 augustus 2020 aan de toenmalige adviseur van belanghebbende onder meer geschreven:

“Zoals wij reeds bespraken biedt de Wet LB geen mogelijkheden om de pensioenuitkeringen waarop de heer [naam3] recht heeft buiten beschouwing te laten. Dat betekent dat over de jaren vanaf 2017 alsnog aangifte dient te worden gedaan van een jaarlijkse pensioenuitkering van € 53.075.”

Om tot een oplossing te komen, heeft de Inspecteur in deze brief een compromisvoorstel gedaan. Dit voorstel is uiteindelijk door belanghebbende niet geaccepteerd.

2.9.

Bij e-mail van 4 januari 2021 is aan belanghebbende door de Inspecteur onder andere de volgende vraag gesteld:

“In 2015 zijn er aangiften gedaan en loonheffing afgedragen. In 2016 zijn er aangiften gedaan maar geen loonheffing afgedragen. In het jaar 2017 zijn er nihil aangiften gedaan en dientengevolge ook geen loonheffing afgedragen. Als u zelf de aangiften heeft gedaan, waarom heeft u dan wel aangiften loonheffing gedaan over de jaren 2015 en 2016 en zijn er in de aangiften 2017, 2018 en 2019 geen pensioenbedragen en inhoudingen aangegeven en afgedragen?”

Hierop heeft belanghebbende op 4 maart 2021 als volgt geantwoord:

“Vanaf 2017 is het besef ingedaald dat er geen pensioen uitgekeerd hoeft te worden. Zie de pensioenovereenkomst. Als er geen pensioen wordt uitgekeerd zijn de aangiftes LH nihil en zijn er geen afdrachten LH. De ingediende aangiftes (nihil) zijn zoals ze zijn en niet onjuist.”

2.10.

Met dagtekening 11 juni 2021 is de naheffingsaanslag LH 2017 (tijdvak 1 januari 2017-31 december 2017) opgelegd. Deze naheffingsaanslag is gebaseerd op een belaste pensioenaanspraak met een waarde van € 1.671.230. Het op de naheffingsaanslag verschuldigde te betalen bedrag aan loonheffingen bedraagt € 1.151.477 (inclusief, bij aparte beschikking, € 334.246 revisierente). Hierbij is € 145.252 belastingrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete van € 30.000 opgelegd.

3 Geschil

In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, hetgeen de Inspecteur stelt en belanghebbende betwist. Met betrekking tot de vergrijpboete heeft de Inspecteur gesteld dat hij in de gelegenheid dient te worden gesteld nader bewijs bij te brengen. Als de Inspecteur deze gelegenheid niet krijgt, is niet in geschil dat hij, met hetgeen hij heeft bijgebracht, de bestanddelen van het door hem beboete vergrijp niet overtuigend heeft aangetoond.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing