Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-11-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:7373, 24/1463
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-11-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:7373, 24/1463
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 18 november 2025
- Datum publicatie
- 28 november 2025
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2024:3526, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 24/1463
- Relevante informatie
- Art. 2.14 Wet IB 2001, Art. 9.2 Wet IB 2001, Art. 13a Wet LB
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Negatief loon. Ingehouden loonheffing
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 24/1463
uitspraakdatum: 18 november 2025
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
drs. [Belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 7 juni 2024, nummer ARN 23/3016, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de aanslag en de belastingrente verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door zijn gemachtigden mr. M.F.P. de Clercq en drs. S. Verbeek-Ferreira. Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [naam1] en mr. [naam2] , bijgestaan door mr. [naam3] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat bij deze uitspraak is gevoegd.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende was het gehele jaar 2015 gehuwd.
Bij vonnis van 7 september 2007 werd de voormalige werkgever van belanghebbende veroordeeld tot het betalen van een ontslagvergoeding van € 750.000 bruto aan belanghebbende. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Belanghebbende heeft op 9 november 2007 [bedrijf] B.V. opgericht. De ontslagvergoeding is met toepassing van de toenmalige stamrechtvrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet LB) door de voormalige werkgever op 14 november 2007 betaald aan [bedrijf] B.V.
Na hoger beroep, cassatie en verwijzing heeft het gerechtshof Den Haag bij arrest van 18 juni 2013 het hiervoor vermelde vonnis vernietigd, de vorderingen van belanghebbende alsnog afgewezen en belanghebbende veroordeeld in de proceskosten. Dat arrest heeft kracht van gewijsde gekregen.
Bij brief van 10 juli 2013 schrijft (de advocaat van) (de rechtsopvolger van) de voormalige werkgever aan belanghebbende onder meer het volgende:
‘1. Inmiddels zult u kennis genomen hebben van het arrest van het Hof Den Haag van 18 juni 2013 (…). Dit brengt mee dat het (…) op 14 november 2007 onbelast aan u(w stamrecht-BV) betaalde bedrag van EUR 750.000,00 door u moet worden terugbetaald. Deze betaling is, achteraf bezien, immers onverschuldigd gedaan. Tevens bent u over dit bedrag wettelijke rente (…) verschuldigd vanaf 14 november 2007. Daarnaast bent u (…) nog een bedrag van EUR 39.399,05 verschuldigd aan proceskosten (…). Tot slot bent u nog een bedrag van EUR 14.434,07 (netto) (…) verschuldigd wegens onverschuldigd betaald loon (…).
2. Tegenover het voorgaande staat dat [werkgever] nog het één en ander aan u verschuldigd is. (…)
Het door [werkgever] aan u verschuldigde nettobedrag (…) verrekent [werkgever] thans middels deze brief (…) met het door u sinds 14 november 2007 aan [werkgever] verschuldigde bedrag van EUR 750.000,00.’
Op 16 september 2015 heeft de kantonrechter van de rechtbank Gelderland voor recht verklaard dat de verrekening in de brief van 10 juli 2013 rechtsgeldig heeft plaatsgevonden. Voorts heeft hij belanghebbende veroordeeld tot het terugbetalen van de ontvangen ontslagvergoeding van € 750.000, na verrekening van nog verschuldigd loon, en het te veel ontvangen loon, alles vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast is belanghebbende veroordeeld tot vergoeding van proceskosten. Samenvattend gaat het om de volgende bedragen:
|
Terugbetaling ontslagvergoeding |
€ 750.000 |
||
|
Nog verschuldigd loon |
€ 641.050 |
||
|
Ingehouden loonheffing |
€ 328.571 |
||
|
€ 312.479 |
-/- |
||
|
Ten onrechte ontvangen nettoloon |
€ 14.434 |
||
|
Wettelijke rente |
€ 202.159 |
||
|
Proceskosten eerdere procedures |
€ 39.309 |
||
|
Proceskosten deze procedure |
€ 4.990 |
||
|
€ 698.413 |
Belanghebbende heeft op 28 en 29 september 2015 in totaal een bedrag van € 698.136 betaald aan zijn voormalige werkgever. Voor het verschil tussen het bedrag dat moest worden betaald (€ 698.413) en het bedrag dat is betaald (€ 698.136) hebben partijen geen verklaring. Het verschil tussen deze bedragen is niet in geschil.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte voor het jaar 2015 een bedrag van € 698.136 als negatief loon in aanmerking genomen. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur dat bedrag gecorrigeerd en het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 226.861, als volgt gespecificeerd:
|
Loon |
€ 265.373 |
|
|
ROW |
€ 12.794 |
|
|
Eigen woning |
€ 35.106 |
-/- |
|
Inkomen uit werk en woning |
€ 243.061 |
|
|
Giftenaftrek |
€ 16.200 |
-/- |
|
Belastbaar inkomen uit werk en woning |
€ 226.861 |
Daarbij is € 127.765 loonheffing als voorheffing verrekend.
De gezamenlijke rendementsgrondslag is overeenkomstig de aangifte vastgesteld op € 1.455.030, waarvan € 1.259.281 is toegerekend aan belanghebbende.
3 Geschil
In geschil is of de betaalde wettelijke rente in aftrek kan komen als negatief loon dan wel, subsidiair, als kosten van het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen. Ook is in geschil de verrekening van loonheffing. Voorts is nog in geschil in hoeverre de bedragen die belanghebbende verschuldigd is (zie 2.6), als schuld in box 3 in aanmerking komen.