Gerechtshof Arnhem, 08-02-2011, BP5739, 10-00201
Gerechtshof Arnhem, 08-02-2011, BP5739, 10-00201
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 8 februari 2011
- Datum publicatie
- 25 februari 2011
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2011:BP5739
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BU4827, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BU4827
- Zaaknummer
- 10-00201
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting.
Pachtersvoordeel niet belast.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 10/00201
uitspraakdatum: 8 februari 2011
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 april 2010, nummer AWB 08/5653, in het geding tussen belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van f 265.322. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van f 2.149.
1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd naar één berekend naar een belastbaar inkomen van f 262.223. De heffingsrente is nader berekend op f 2.048.
1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 6 april 2010 ongegrond verklaard.
1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2010 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
1.7 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1 Belanghebbende heeft bij akte van levering d.d. 1996 in verpachte staat in eigendom verkregen de boerderij met ondergrond, bijgebouwen, erf en cultuurgrond aan de a-straat 1 te Z, kadastraal bekend als gemeente Q, sectie E nummer 01129, groot 19 hectare, 51 are en 78 centiare. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag van f 652.254 aan de Staat (Dienst der Domeinen) betaald.
2.2 Bij brief van 6 september 1997 heeft de Inspecteur van de Belastingdienst/P het pachtersvoordeel vastgesteld op totaal f 335.310. Deze Inspecteur steunt daarvoor op een taxatierapport van de taxateur van Registratie en Successie Zwolle A, die het pachtersvoordeel naar de peildatum 26 februari 1996 heeft berekend als volgt:
Waarde verpacht: Waarde vrij te aanvaarden: Pachtersvoordeel:
Woonerf 00.14.64 ha ƒ 23.424 ƒ 29.280 ƒ 5.856
Agrarisch erf 00.60.00 ha ƒ 41.360 ƒ 51.700 ƒ 10.340
Cultuurgrond 18.77.14 ha ƒ 478.670 ƒ 797.784 ƒ 319.114
Totaal ƒ 543.454 ƒ 335.310
De rest van de koopsom heeft betrekking op de opstallen.
2.3 Belanghebbende heeft tot en met het jaar 2000 een akkerbouwbedrijf geëxploiteerd en daarnaast exploiteerde hij licentierechten van aardappelen. Het boekjaar van de onderneming loopt van 1 mei tot en met 30 april. Op 9 september 1999 is, vooruitlopend op de in het jaar 2000 voltooide staking, de cultuurgrond verkocht voor f 1.795.000. De schuren, de woning en het erf zijn getaxeerd door B te Z. Daarvan is een verslag opgemaakt op 29 februari 2000. De machines en werktuigen zijn verkocht.
2.4 Voor het jaar 2000 is op 25 januari 2002 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van f 199.819. In dit belastbaar inkomen is begrepen het pachtersvoordeel met betrekking tot het agrarisch erf (f 10.340) en dat met betrekking tot de cultuurgrond (f 319.114).
2.5. Op 26 augustus 2002 heeft C, taxateur bij de Belastingdienst/P de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak, kadastraal bekend als gemeente Q, sectie E, nummer 1853, groot 00.75.15 hectare naar de peildatum 28 februari 2000 gewaardeerd op:
woondeel f 45.000
bedrijfsgebouwen f 77.000
woonkavel ca 1750 m2 f 262.500
bedrijfskavel ca 5765 m2 f 64.000 (wevab f 39.000)
Daarbij is opgemerkt dat de verbeteringen die na de peildatum zijn aangebracht buiten beschouwing zijn gelaten en dat één van de bedrijfsgebouwen (een schuur ter waarde van ƒ 41.000) apart verhuurbaar is. In de gedingstukken is sprake van bedragen uitgedrukt in euro’s, doch ter zitting hebben partijen bevestigd dat het om guldensbedragen gaat.
2.6 De Inspecteur is afgeweken van de aangifte. Hij heeft de volgende correcties aangebracht: pachtersvoordeel woonerf f 5.856, geen aftrek aankoopkosten grond f 36.617 en wegens boekwinst gebouwen en kavel f 23.030. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur een bedrag van f 3.099 aan aankoopkosten alsnog geaccepteerd. Het belastbare inkomen is daardoor uiteindelijk vastgesteld op f 262.223.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is de door de Inspecteur toegepaste correctie van f 5.856 op het aangegeven belastbare inkomen.
3.2. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vermindering van het belastbare inkomen naar een bedrag van f 256.367.
3.4 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
Pachtersvoordeel
4.1. Vaststaat dat belanghebbende het woonerf in 1996 in verpachte staat heeft verkregen voor een bedrag van ƒ 23.424, dat de waarde in het economische verkeer bij vrije aanvaarding destijds ƒ 29.280 was en dat het verschil van ƒ 5.856 het pachtersvoordeel is. Ook staat vast dat belanghebbende de woonkavel in het onderhavige jaar 2000 aan het ondernemingsvermogen heeft onttrokken voor een waarde van ƒ 170.625, te weten de waarde vrij te aanvaarden van ƒ 262.500, verminderd met een waardedruk wegens duurzame zelfbewoning van 35%. Met de onttrekking heeft belanghebbende een winst behaald van (ƒ 170.625 - ƒ 23.424 =) ƒ 147.201. De winst bestaat derhalve uit drie onderdelen: het pachtersvoordeel (ƒ 5.856), de waardeverandering (ƒ 233.220) en de waardedruk(ƒ 91.875 negatief).
4.2. Uit de omstandigheid dat de waarde van de grond ten tijde van de onttrekking (veel) hoger was dan de waarde ten tijde van de aankoop, leidt het Hof af dat het pachtersvoordeel ten tijde van de onttrekking nog aanwezig was (vergelijk Hoge Raad, 5 september 1990, nr. 26.731, LJN ZC4375, BNB 1991/1). Aangezien in werkelijkheid niet behaalde winst of niet geleden verlies niet in de winstberekening mag worden betrokken (Hoge Raad, 17 maart 1965, nr. 15.349, LJN AX7177, BNB 1965/160), gaat het erom de behaalde winst te verdelen over vrijgestelde bestanddelen (waardeverandering) en belaste bestanddelen (pachtersvoordeel en aftrek wegens waardedruk). Nu de winst niet hoger is dan de vrijgestelde bestanddelen, bestaat deze naar ’s Hofs oordeel volledig uit vrijgestelde bestanddelen. Derhalve is de landbouwvrijstelling van toepassing op de gehele boekwinst.
Heffingsrente
4.3. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente (zie Hoge Raad 27 november 2009, nr. 07/13.621, LJN BJ7907). Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast, is het beroep slechts gegrond voor zover het de vorenbedoelde vermindering van het nader vastgestelde belastbare inkomen betreft.
slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
5. Kosten
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 161 (bezwaarschrift x factor 1 x € 161) voor de kosten in de bezwaarfase, € 644 (2 punten voor beroepschrift en zitting x factor 1 x € 322) voor de kosten in eerste aanleg en € 874 (2 punten voor beroepschrift en zitting x factor 1 x € 437) voor de kosten in hoger beroep, ofwel in totaal op € 1.679.
6. Beslissing
Het Gerechtshof
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
- verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,
- vermindert de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen van f 250.367.
- vermindert dienovereenkomstig de in rekening gebrachte heffingsrente,
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.679,
- gelast dat de Staat aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 39 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 111 in verband met het hoger beroep bij het Gerechtshof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Lamens, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. N. ten Broek als griffier.
De beslissing is op 8 februari 2011 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(N. ten Broek) (J. Lamens)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 februari 2011
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.